1. Gewasdiversiteit in ruimte en tijd
1.1 Vruchtopvolging
Gewasrotaties zijn de laatste decennia sterk vereenvoudigd; de meest rendabele gewassen worden vaker verbouwd. Veel dezelfde gewassen verbouwen in combinatie met intensief gebruik van herbiciden leidt tot resistentieontwikkeling van onkruiden, wat betekent dat onkruiden minder vatbaar zijn voor herbiciden.
Het ontwerpen van een gevarieerde vruchtwisseling, of een specifieke timing van de vruchtwisseling, kan helpen om onkruid te beheersen en te voorkomen dat onkruidsoorten dominant worden. Het inbrengen van rustgewassen die de levenscyclus van onkruid verstoren en andere beheersingsmogelijkheden bieden is een belangrijke component van een goede vruchtopvolging. Een voorbeeld hiervan is graan, welke een ander groeiseizoen heeft, en waar in de stoppel onkruid goed aan te pakken is; zowel chemisch als mechanisch.
Een bredere gewasrotatie als maatregel kan nadelig zijn voor het economisch rendement. Rustgewassen daarentegen, kunnen ook bijdragen aan hogere opbrengsten in de hoogrenderende gewassen (bijvoorbeeld aardappelen, uien). Denk bijvoorbeeld aan het telen van Tagetes (Tagetes Patula) voorafgaand aan een uienteelt op zandgrond.
1.2 Akkerrandenbeheer
Akkerranden en bloemstroken kunnen soms ‘veronkruiden’. Ze kunnen dan een bron van onkruidzaad worden in het naastgelegen perceel. Ook bepaalde plantensoorten uit mengsels voor natuurlijke akkerranden kunnen in volgende jaren als onkruid in het perceel voorkomen. Een voorbeeld van zo’n soort is de gele goudsbloem. Het is belangrijk maatregelen te treffen die vermeerdering en verspreiding van onkruidzaden voorkomen. Denk hierbij aan het op tijd maaien van de randen, het kiezen van een geschikte soortensamenstelling en de keuze voor een- of meerjarige inzaai.
1.3 Groenbemesters
Groenbemesters kunnen onkruidbeheersing ten goede komen doordat ze onkruidgroei onderdrukken in de periode dat er geen gewas staat. Aan de andere kant vermindert een groenbemesterteelt de mogelijkheden om de onkruidzaadbank uit te putten. Afhankelijk van de omstandigheden op perceelsniveau (onkruiddruk, volggewas, bodemgesteldheid) kan een teler een afweging maken voor de keuze van een groenbemester. De twee belangrijkste eigenschappen van groenbemesters als hulpmiddel bij onkruidbeheersing zijn de snelheid van bodembedekking en het gemak waarmee een groenbemester afsterft of kan worden vernietigd.
Naast de directe voordelen van een groenbemester, kunnen stoffen die de wortels vrijgeven mogelijk een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van onkruidkieming. Er is echter nog onvoldoende bekend van deze effecten, waardoor gerichte inzet van deze eigenschap lastig is.
1.4 Mulchen
Mulchen, het aanbrengen van een laag organische stof op de bodem, is een effectieve manier om de kieming en vestiging van onkruiden te voorkomen. Deze methode kan goed toegepast worden in combinatie met een groenbemester; deze kan bij het vernietigen gemulcht worden. Maar denk ook aan het fijnhakselen van stro of stoppel om een mulchlaag te creëren.
1.5 Mengteelt
Een mengteelt (bijvoorbeeld een tarwe-erwt mengsel) draagt bij aan gewasdiversiteit in de gewasrotatie. Doordat verschillende gewassen verschillend gebruik maken van water, licht en nutriënten, kan de competitie met onkruiden worden vergroot.
Chemische gewasbescherming in mengteelten is vaak lastiger, omdat toelatingen gewasspecifiek zijn. Ook mechanische onkruidbestrijding is gebaseerd op verschillen tussen gewas en onkruid, die in mengteelten wellicht minder sterk is. Keuze van gewas en ras zijn tevens belangrijk in verband met mechanisatie, met name bij de zaai en de afrijping.