4.2 Bedrijfsvoering en inpasbaarheid
Type groenbemester
Groenbemesters zijn op ieder akkerbouwbedrijf in te passen, maar lastiger op bedrijven met aaltjesproblemen, veel laat-geoogste gewassen en zeer zware grondsoorten. Voor een goede inpassing van groenbemesters in het teeltsysteem is het belangrijk om een doordachte soortenkeuze te maken. De ideale groenbemester verschilt per bedrijf, perceel en hoofdteelt van het desbetreffende jaar en de volgvrucht. Globaal gezien zijn er drie opties voor het inpassen van groenbemesters in een teeltsysteem. De meest voorkomende optie is om de groenbemester te telen na de hoofdteelt. Een andere manier om groenbemesters te telen is onder het hoofdgewas, dit wordt ook onderzaai genoemd. De groenbemester wordt tegelijkertijd met het hoofdgewas gezaaid of enkele weken later. De hoofdzakelijke ontwikkeling van de groenbemester vindt dan plaats na de oogst van de hoofdteelt. Dit is met name een interessante optie voor laat geoogste hoofdgewassen in combinatie met langzaam-groeiende grassen of klavers die niet te veel concurreren met het hoofdgewas. De derde optie is om de groenbemesterteelt als hoofdteelt toe te passen in een jaar. In dit “boostjaar” wordt dan grotere bodemproblemen aangepakt, zoals aaltjesproblemen (bijvoorbeeld met tagetes), wortelonkruiden en bodemverdichting. De bedoeling is dat deze opoffering van een heel teeltjaar terugverdiend wordt in de volgende teelten.
Soortenkeuze
De keuze voor een groenbemester hangt af van de voor- en volgvrucht, de hoeveelheid organische stof die de groenbemester levert, de beschikbare tijd in het bouwplan, de afbreekperiode van de groenbemester, de vorstgevoeligheid en gevoeligheid voor ziekten en plagen. Omdat organische stof veel positieve aspecten met zich meebrengt is een goed startpunt om een groenbemester met hoge effectieve organische stof aanvoer te kiezen. De voorvrucht en volgvrucht is ook medebepalend voor de groenbemesterkeuze, in verband met de stikstofbehoefte en de beschikbare tijd in het bouwplan tussen de teelten. Soms zijn aanpassingen in het bouwplan nodig om een groenbemester in te passen. Als de volgvrucht gevoelig is voor stikstof is het slim om een groenbemester te kiezen die weinig stikstof bevat. Daarnaast moet de groenbemesterkeuze worden afgestemd op de mogelijkheden voor het beëindigen van de groenbemester en de afbraakperiode. Organisch materiaal van grassen breekt langzamer af dan het organisch materiaal van andere soorten (vlinderbloemigen en kruidachtige groenbemesters). Een vorstgevoelige groenbemester kan gewenst zijn voor een voorjaarsteelt. Een ander belangrijk aspect om mee te nemen is of een groenbemester een waardplant kan zijn voor ziekten en plagen. Hiervoor is het belangrijk om te weten welke bodemziektes aanwezig zijn op de percelen.
Voor het kiezen van een groenbemestersoort zou je deze twee stappen door kunnen lopen:
Wat zijn de zwakke punten van een perceel? Het antwoord op deze vraag geeft het Doel van de groenbemster (organische stof, bodemstructuur, gewasgezondheid, biodiversiteit, mineralenhuishouding, bedrijfsresultaat)
Wat zijn de teeltomstandigheden van het perceel? (eg. stikstof, grondbewerking, volggewas, grondsoort en zaaitijdstip
In hoofdstuk 3 van het Handboek Groenbemesters wordt hulp geboden voor de keuze van groenbemester en zijn er overzichten van:
Effectieve organische stof aanvoer
Inzaaitijdstip
Stikstofopname
Effect op bodemstructuur
Waarde voor wilde bestuivers
Voor waardplanstatus van groenbemesters bekijk het het aaltjesschema of bodemschimmelschema per aaltje-groenbemester combinatie.
Om een groenbemester te kiezen is het belangrijk om de eigenschappen van groenbemesters te kennen. Dit zijn de eigenschappen ver verschillende typen groenbemesters:
Kruisbloemigen
Gele mosterd en bladrammenas
Snelle kieming en goede bodembedekking
Veel biomassa
Waard van knolvoet
Resistente rassen voor witte en gele bietencystenaaltje
Goed vanggewas na mais
Niet geschikt als teelt onder hoofdgewas
Winterharde en vorstgevoelige alternatieven
Bloei aantrekkelijk voor insecten (vroege zaai)
Grasachtigen
Japanse haver, winterrogge, Engels en Italiaans raaigras
Makkelijke opkomst en onkruidbestrijding
Sterk ontwikkeld wortelstelsel
Goed tegen verslemping
Goede stikstofopnemer
Opletten tarwehalmdoder en voetziekte
Niet in een bouwplan met meer dan 50% granen, of met graszaad
Teelt onder hoofdgewas mogelijk
Winterhard
Geen bloei
Vlinderbloemigen
Klavers en wikken
Stikstofbron als aanvulling op bemesting
Niet in een stikstofrijke stoppel
Goede toevoeging in mengsel
Gevoelig voor herbiciden
Alleen op percelen met lage onkruiddruk
Vaak waardplant voor ziekten
Teelt onder hoofdgewas mogelijk
Winterharde en vorstgevoelige alternatieven
Bloei aantrekkelijk voor insecten
Hoofdstuk 4-8 van het Handboek groenbemester geven verdiepende informatie per groenbemestersoort.
Mengsels
Als het geen grotere risico’s vormt voor ziekten en plagen (aan de hand van bodemanalyses en het aaltjes- en bodemschimmelschema), is de voorkeur om een groenbemestermengsel te gebruiken. Veel van de positieve effecten van een groenbemesters worden zo versterkt door een betere benutting van de boven- en ondergrondse ruimte en voeding. De vergrootte gewasdiversiteit in het mengsel is ook erg voordelig voor biodiversiteit. Mengsels kunnen kant en klaar gekocht worden of zelf gemengd worden (met in achtneming van de GLB-voorwaarden). Soorten die vaak in mengsels toegevoegd worden zijn vlas, niger of gingellikruid, tillage rammenas, lupine, deder, boekweit, zonnebloem, gierst en parelgierst.
Een divers groenbemestermengsel.
De teelt
Naast een goed doordachte soortenkeuze moet aandacht worden besteed aan zaaien, verzorgen, en bewerken voor een geslaagde groenbemesterteelt. Vóór het inzaaien is een stoppelbewerking gewenst, waarbij de gewasresten van de voorvrucht verkleind worden, en is soms het lostrekken van sporen van oogstwerkzaamheden nodig. Het liefst wordt dit meteen na de oogst gedaan zodat de bodem niet te veel uitdroogt. Afhankelijk van de bodemomstandigheden en het weer wordt de zaaizaadhoeveelheid bepaald. Een overzicht van geadviseerde zaaizaadhoeveelheden wordt in hoofdstuk 2, pagina 18 in het Handboek Groenbemesters gegeven. Afhankelijk van de groenbemestersoort en voorvrucht kan bij of na het zaaien een kleine stikstofgift gegeven worden, zodat de groenbemester een goede start krijgt, met snelle bodembedekking en een lage onkruiddruk als gevolg. Zaadvorming en opslag van de groenbemester wordt vermeden door tijdig het loof van de groenbemester te klepelen. Voor de optimale balans tussen bloei voor biodiversiteit en vermijding van opslag moet gezocht worden naar het juiste moment van het beëindigen van de teelt. Soms kan hoog maaien tegen zaadvorming geschikt zijn. Geklepeld loof van groenbemesters wat op het land blijft liggen biedt nog steeds voordelen voor de bodem en biodiversiteit. Om de meeste voordelen uit de groenbemester te halen is het goed om die zo lang mogelijk te laten staan, bij voorkeur langer dan 8 weken zoals de eis van de vergroening.
Het geklepelde loof van de groenbemester biedt bescherming van de bodem.
Onderwerken
Het juiste moment van het bewerken van de groenbemester is afhankelijk van veel factoren, zoals weersomstandigheden, onkruiddruk en grootte van de groenbemester. Doe dit bij voorkeur mechanisch. Het is belangrijk dat de gewasresten voldoende verteerd zijn bij de inzaai van het volggewas en dat de stikstof door het volggewas opgenomen kan worden. Een voorbewerking zoals maaien of klepelen van het loof van de groenbemesters geeft betere vertering en verdeling van de resten in de bodem. Dit kan het best gepland worden bij droog weer en kort voor het ploegen. Voor een overzicht van de mogelijkheden voor het onderwerken van groenbemesters met kerende en niet-kerende grondbewerking zie hoofdstuk 10 van Handboek Groenbemesters.