5.2. Wat voor informatie heb ik nodig?
Eigenprestatietoets
Het meest eenvoudig is om informatie aan het dier zelf te meten. Dat noemen we de eigen prestatie. Maar niet alle kenmerken kunnen aan het dier zelf worden gemeten. Soms omdat het maar in één van beide geslachten gemeten kan worden. Stieren geven geen melk en hanen leggen geen eieren. Het kan ook zijn dat het kenmerk alleen goed aan dode dieren gemeten kan worden. Bijvoorbeeld in het geval van karkaskwaliteit. Met een dood dier kun je niet fokken….
Sibselectie
Soms is eigen prestatie niet genoeg om de genetische aanleg van een dier nauwkeurig te kunnen voorspellen. In al die gevallen kun je gebruikmaken van informatie van verwante dieren. Dat kunnen (half) broertjes en zusjes zijn: sib-selectie.
Nakomelingenonderzoek
Voor kenmerken die je alleen aan vrouwelijke dieren kunt meten, wordt vaak nakomelingenonderzoek gedaan. Eerst wordt een proefgroep van nakomelingen gefokt. Dan wordt aan een grote groep halfzusters het kenmerk gemeten. Bij melkvee is dit dé methode om stieren te selecteren op melkproductie: op basis van de productie van hun dochters worden stieren gerangschikt.
Indicatorkenmerk
Tot slot bestaan er kenmerken die je niet direct aan een dier kunt meten of waarvan de meting zo duur is dat dat geen optie is. In die gevallen kun je gebruikmaken van de genetische samenhang tussen kenmerken. Je kunt een gemakkelijker te meten kenmerk kiezen, een indicatorkenmerk, dat nauw samenhangt met het kenmerk dat je wilt meten. Je selecteert dan dus indirect op het kenmerk dat je wilt verbeteren. Zo kun je bijvoorbeeld selecteren op een laag celgetal in de melk om de weerstand tegen uierontsteking te verbeteren.