/
7.4.4 Veredelen in het productieproces

7.4.4 Veredelen in het productieproces

Veredelen omvat een reeks van behandelingen die op textielmaterialen worden uitgevoerd om eigenschappen te verbeteren of om nieuwe eigenschappen toe te voegen. Op 3 plaatsen in het proces van hennepvezels tot textiel (doek) kan veredeling plaatsvinden.

Plaatsen in het proces van hennepvezels tot textiel (doek) waar veredeling plaats kan vinden.

Overzicht van veredelingsprocessen:

Zengen

Uitstekende vezels worden afgebrand. Dit wordt vooral toegepast op weefsels van cellulose vezels zoals katoen, hennep en vlas. Hierdoor wordt het weefsel gladder en zachter en voorkomt ‘pilling’ en harigheid tijdens de volgende processen.

Ontsterken

Verwijderen van sterkmiddelen die als hulpmiddel voor het weven werden aangebracht op de kettingdraden (§7.4.1). De sterkmiddelen worden verwijderd om de opname van kleurstoffen en veredelingsproducten in volgende processtappen te vergemakkelijken. Hiervoor kunnen eventueel enzymen gebruikt worden.

Getwijnde garens moeten niet gesterkt worden en dus ook niet ontsterkt worden.

Wassen

Wassen met detergent (zeep) om verontreinigingen, spinoliën of wateroplosbare hulpmiddelen van een vorig proces te verwijderen.

Extraheren

Verwijderen van natuurlijke begeleidingsstoffen zoals vetten, wassen en pectines; door koken onder druk met natriumhydroxyde (zogenaamd kierkoken), of door enzymatische hydrolyse.

Bleken

Verwijderen van natuurlijke pigmenten die in natuurlijke vezels aanwezig zijn. Bleken is noodzakelijk als men lichte tinten wil verven.

Merceriseren

Verhogen van de glans, sterkte en verfbaarheid van garens en weefsels van hennep (en vlas en katoen). Het weefsel wordt onder spanning behandeld met een hoge concentratie natriumhydroxide.

Verven

Het verven van hennep kan op dezelfde manier gebeuren als voor vlas en katoen; men kan gebruik maken van dezelfde kleurstofklassen (Tabel 7) en verfmachines.

Voor het verven van textiel zijn meerdere machines inzetbaar. De keuze voor een verfapparaat hangt af van het textielmateriaal (garen, weefsel, breisel, non-woven), de keuze van kleurstofklasse en het gewenste eindresultaat. Het verven kan discontinu, semi-continu of continu gebeuren.

Het verven gebeurt in verschillende fasen:

  • Aanmaken van het verfbad

  • Kleuren

  • Fixeren

  • Wassen en spoelen

  • Ontwateren en drogen

 

Tabel:  Kleurstofklassen, verfprincipes en eigenschappen van textielverfmethoden.

Kleurstofklasse

Verfprincipe

Eigenschappen

directe

Diffusie van de kleurstoffen vanuit een waterige oplossing in de vezel. Ze hechten zich door zwakke secundaire bindingen aan de vezel.

Lage nat –en zweetechtheid. Lichtechtheid varieert afhankelijk van kleur. Groot kleurenspectrum.

kuip

Onoplosbare kleurstoffen die tijdelijk oplosbaar gemaakt worden zodat ze het textielmateriaal kunnen verven. Na doordringen in de vezels worden de kleurstoffen terug omgezet in de onoplosbare vorm.

Goede lichtechtheden. Kleiner kleurenspectrum met doffe tinten (weinig rode tinten). Dure kleurstoffen.

zwavel

idem kuipkleurstoffen

Minder goede licht- en chloorechtheid. Klein kleurenspectrum met enkel doffe tinten maar bevat wel een mooi zwart. Goedkope kleurstoffen.

reactieve

De kleurstoffen gaan een sterke chemische binding aan met de vezel. Ook geschikt voor het bedrukken.

Heel goede was- en wrijfechtheid. Matige licht- en bleekechtheid. Groot kleurenspectrum (iets minder dan de directe) met briljante tinten. Duurder verfproces.

pigmenten

Pigmenten worden met een bindmiddel aan de buitenkant van de vezel gehecht. Ze worden vooral toegepast bij het bedrukken.

Goede lichtechtheid. Iets minder goede was- en wrijfechtheden.