g. Monitoring met herhaalde vegetatiekarteringen

Het herhalen van vlakdekkende karteringen (sequentiële kartering) is een methode waarmee veranderingen in patronen én oppervlakte van vegetatietypen in beeld worden gebracht. Het geeft inzicht in successie en effecten van maatregelen en sluit goed aan bij de praktijk van het beheer, indien de patronen goed herkenbaar zijn in het veld. Het is verreweg de nauwkeurigste manier waarmee oppervlakteveranderingen gekwantificeerd kunnen worden, al is het ook mogelijk om dit vanuit (random) steekproeven te doen. Via het programma Iteratio kunnen analyses in GIS relatief snel worden uitgevoerd, zie Hoofdstuk 2.8.

Ondanks deze voordelen, zijn er allerlei problemen met het vergelijken van karteringen. Deze hangen samen met subjectieve keuzes die gemaakt worden bij het bepalen van grenzen, zowel in de thematiek van een kaart (tussen vegetatietypen) als in de ruimtelijke component (tussen kaartvlakken). We gaan hier niet in detail op in, maar verwijzen naar Hoofdstuk 2.8 en naar Kloosterman (1991) en Janssen (2001). Wel wijzen we je op drie manieren om hier mee om te gaan:

  • Veranderingen kunnen met grotere betrouwbaarheid in beeld worden gebracht indien de grenzen van typen én vlakken bij een herhaalde kartering zo veel mogelijk gelijk worden gehouden. Dit betekent dat je een methodiek hanteert bij de herhalingskartering waarbij dezelfde typologie wordt gebruikt als bij de oudere kaart, en waarbij de oude grenzen van kaartvlakken in principe overgenomen worden, tenzij er echt iets veranderd is (zie Janssen & Van Gennip 2000). Of een grens veranderd is beoordeel je aan de hand van luchtbeelden.

  • Een tweede manier om (relatief) betrouwbare veranderingen in beeld te krijgen, is door het generaliseren van de informatie op de kaart. Bij de vergelijking van kaarten wordt naar grovere thematische of ruimtelijke eenheden gekeken. Zo is een verandering in ‘bos’ doorgaans betrouwbaarder in beeld te brengen dan een verschuiving tussen bijvoorbeeld ‘Bosbes-Zomereikenbos’ en ‘Bochtige smele-Zomereikenbos’.

  • Ten derde kun je in een analyse focussen op de "grote" veranderingen die zijn opgetreden. In Hoofdstuk 2.8 wordt een reeks vegetatiekaarten van de Duinen van Voorne getoond die hier een voorbeeld van laten zien. Relatief grote veranderingen treden op indien een gebied heel dynamisch is, of indien er lange tijd zit tussen het herhalen van karteringen.

Voor- en nadelen: vergelijking van opeenvolgende (sequentiële) kaarten vormt een uitstekende manier om inzicht te krijgen in veranderingen in patronen en oppervlaktes van vegetatietypen, en levert een product dat goed bruikbaar is in het alledaagse beheer. Via de opnamen kan ook allerlei informatie worden verkregen over veranderingen in kwaliteit en indicatiewaarden van vegetatie. De subjectieve keuzes tijdens het karteren maken het wel lastig om veranderingen te beoordelen op hun betrouwbaarheid, met name als de veranderingen relatief klein zijn. Dit kan de analyse complex maken, zeker indien oude en nieuwe karteringen niet goed op elkaar zijn afgestemd in typologie en begrenzing van vlakken.

Geciteerde literatuur

Janssen, J.A.M. (2001). Monitoring of salt-marsh vegetation by sequential mapping. Thesis University of Amsterdam, 249 pp.

Janssen, J. & B. van Gennip (2000). De Oude Grenzen Methode. Een manier om betrouwbaar veranderingen in landschap en vegetatie te monitoren op basis van luchtfoto-karteringen. Landschap 17(3/4): 177-186.

Kloosterman, E.H. (1991). Haken en ogen aan vegetatiemonitoring. In: Punter, H. & J. Klooker (red). Symposiumboek Vegetatiekartering in de praktijk. LB&P Beilen, pg 71-78.