/
5.2 Impact en handelingsperspectief

5.2 Impact en handelingsperspectief

Handelingsperspectief

Hieronder staan maatregelen beschreven via welk soort maatregelen boeren de KPI prestaties kunnen verbeteren.

1. Emissies verlagen via zowel LCA als NIR landbouw

Akkerbouw

Melkveehouderij

1. Emissies verlagen via zowel LCA als NIR landbouw

Akkerbouw

Melkveehouderij

Aanpassingen in rantsoensamenstelling, voedermiddelen en voermanagement

 

status_blauw.png

Aanpassingen in fokkerij

 

status_blauw.png

Aanpassingen in stallen, mestopslag en -verwerking

 

Aanpassingen in bemesting

Aanpassingen in beweiding

 

Additieven in veevoeding

 

Additieven in drijfmest en kunstmest

*LCA = levenscyclusanalyse
* NIR = National Inventory Report

Emissies verlagen via zowel LCA als NIR landbouw

Voorbeelden voor melkveehouders

Voorbeelden voor akkerbouwers

Voorbeelden voor melkveehouders

Voorbeelden voor akkerbouwers

Meer maiskuil (met veel zetmeel) of vers gras voeren in plaats van graskuil

Vermindering dierlijke mest en kunstmestgebruik

Graskuil laag in NDF voeren

Verandering van bouwplan

Mestvergisting

Meer gewassen of rassen met lagere N-behoefte en/of energieverbruik

Oxidatie van methaan uit mest

Meer vlinderbloemige gewassen

Koelen van mest

Teelt van vanggewassen (vermindering kunstmestgebruik)

Fokken op lagere methaanemissie

Gebruik van nitrificatieremmers (in dierlijke mest en kunstmest)

Kunstmest vervangen door klaver in grasland

 

Methaanremmende voeradditieven

 

Verbeteren levensduur van de veestapel

 

Emissies verlagen via LCA

Akkerbouw

Melkveehouderij

Emissies verlagen via LCA

Akkerbouw

Melkveehouderij

Verminderen energieverbruik, gebruik van hernieuwbare energie

Verlagen carbon footprint aangevoerde producten (bv.  kunstmest, veevoer)

Verbeteren productiviteit en voerefficiëntie veestapel

 

Aanpassingen t.b.v. CO2 vastlegging in de bodem zoals gewaskeuze en -rotatie, bodembewerking en grondwaterstand in veengrond.  

 

*LCA = levenscyclusanalyse

Wanneer ook emissies in de aanvoerketen en CO2 worden meegenomen (LCA) zijn daarnaast nog het verminderen van energieverbruik, gebruik an hernieuwbare energie, en het verlagen van de caron footprint van aangevoerde producten (bv. kunstmest, veevoer) effectief om emissies te verlagen. Wanneer koolstofvastlegging wordt meegeomen, bv. gewaskeuze en -rotatie en bodembewerking.

Zie voor uitgebreidere overzichten: www.clienfarms.eu/solutions en verkenning van maatregelen voor vermindering van methaanemissie uit de melkvee- en varkenshouderij voor het bereiken van klimaatdoelen 2030 - Research@WUR

Positieve neveneffecten

Doelen

Toelichting

Doelen

Toelichting

Schaarse bronnen

  • Indien een lagere footprint een gevolg is van een verbeterde voerefficiëntie van vee en nutrientenbenutting van gewassen kan dit bijdragen aan minder gebruik van schaarse externe inputs (onder andere voer en kunstmest) en minder verliezen naar het milieu.

  • Omdat reststromen een lage carbon footprint meekrijgen wordt hergebruik van reststromen bevorderd. Bij gebruik als veevoer wordt het totale effect op broeikasgassen wel beïnvloed door de kwaliteit van het voer, de manier van verwerken van het voer (bv. vermalen, drogen, etc.), het effect van het voer op de methaanemissie bij pensfermentatie. Bij gebruik van reststromen bij de bemesting van gewassen wordt het effect mede beïnvloed door de mate waarin de nutriënten in de reststroom worden benut door het gewas.

Energietransitie:

Het gebruik van hernieuwbare in plaats van fossiele energie draagt bij aan de energietransitie

Water

Indien een lagere footprint een gevolg is van minder gebruik van meststoffen (onder andere lagere N2O-emissie) kan dit tevens een positief effect hebben op de verliezen naar grond- en oppervlaktewater.  

Bodem

Indien er sprake is van koolstofvastlegging in de bodem betekent dit minder CO2 in de lucht en kan dit mogelijk ook gunstig zijn voor de bodemkwaliteit.

Biodiversiteit

  • Indien een lagere footprint een gevolg is van minder N emissie uit stal, mest en aanwending zorgt niet alleen voor minder N2O, maar mogelijk ook voor minder NH3 verliezen en minder verliezen naar oppervlaktewater. Beide zijn gunstig voor de biodiversiteit.

  • Lagere enterische methaanemissie door graskuil deels te vervangen door snijmais (mits het zetmeelgehalte hoog genoeg is), kan ook de ammoniakemissie verlagen door het lagere eiwitgehalte in het rantsoen en lagere N-bemesting.

  • Meer koolstof in de bodem kan een positief effect hebben op de ondergrondse biodiversiteit. Koolstof kan niet alleen worden opgeslagen in de bodem, maar ook in permanente biomassa zoals bomen en struiken, welke als habitat fungeren voor wilde soorten.

  • Van sommige kruiden wordt een methaanremmende werking verwacht (onderzoek is gaande), welke tevens kunnen bijdragen aan verbeterde biodiversiteit van grasland.

Dierenwelzijn

  • Verbetering van diergezondheid draagt zowel bij aan het welzijn van het dier als aan het verlagen van emissie-intensiteit. Want gezonde dieren zijn productiever, vruchtbaarder en leven langer, en er is meer melklevering door minder antibioticagebruik, zodat er per saldo minder dieren (op een bedrijf en in Nederland) nodig zijn om de gewenste hoeveelheid melk te produceren.

  • Meer weidegang kan zowel bijdragen aan dierenwelzijn als aan het verlagen van de methaanemissies

Mogelijke afwentelingen

Doelen

Toelichting

Doelen

Toelichting

Schaarse bronnen

  • Om een hogere productiviteit en voerefficiëntie te bereiken kan het gebruik van externe inputs juist ook toenemen (bv. krachtvoergrondstoffen).

  • Bepaalde voeringrediënten kunnen de enterische methaanemissie verlagen (weinig vezels, hoge energiewaarde) maar worden vaak akkerbouwmatig geteeld, wat competitie oplevert in hoogwaardig gebruik voor voedselproductie. Ongeveer een derde van het mondiale akkerbouwland wordt gebruikt voor veevoerproductie (FAOSTAT; Poore and Nemecek, 2018).

  • Ten behoeve van broeikasgassen wordt soms juist ook niet voor reststromen gekozen, als ze een relatief slechte voederwaarde hebben, tot meer methaan of ammoniakemissie leiden of als er veel bewerking nodig is. Ook voor gebruik als meststof geldt dat de vermindering van externe inputs (kunstmest) moet worden afgezet tegen de extra inputs die nodig zijn om de reststroom zodanig te bewerken dat deze gebruikt kan worden bij gewasteelten.

Water

  • Het voeren van akkerbouwmatig geteelde gewassen, zoals snijmais, zorgt voor lagere enterische methaanemissie dan graskuil maar geeft meer risico op nitraatuitspoeling.

  • Het gebruik van reststromeni.p.v. kunstmest kan leiden tot een lagere nutriëntenbenutting (met name stikstof), waardoor de verliezen naar grond- en oppervlaktewater kunnen toenemen.

  • Beregenen van gewassen bij droogte verhoogt de opbrengst en voerkwaliteit, en verlaagt daardoor broeikasgasemissies, maar bij schaarste kan grootschalige onttrekking problemen opleveren voor de lokale waterbeschikbaarheid en -kwaliteit.

Bodem

Akkerbouwmatige gewasteelten, zoals snijmais, kunnen een ongunstiger invloed hebben op de koolstofvoorraad, bodemstructuur en bodemleven dan grasland. 

Biodiversiteit

  • Gebruik van reststromen kan leiden tot hogere NH3 emissies en hogere N-overschotten (afhankelijk van de samenstelling van de stroom) en kan daardoor de biodiversiteit negatief beïnvloeden.

  • Graslandbeheer gericht op hoge opbrengsten en hoge voederwaarde verlaagt broeikasgasemissie intensiteit, maar is ongunstig voor insecten, vlinders en vogels, door gebrek aan diversiteit van grassen en kruiden, vroeg maaien, hoge stikstofgift, etc.

  • Bepaalde voedergewassen, zoals snijmais, kunnen de enterische methaanemissies verminderen, maar bieden meestal een minder goede habitat voor insecten en vogels dan extensief beheerd grasland.

Dierenwelzijn

  • Het voeren van vetten of veel mais in het rantsoen kan methaanemissies verlagen maar ook diergezondheidsrisico’s geven zoals pensverzuring

  • Het verogen van grondwaterstanden kan CO2 en N20 emissies verminderen maar geeft een verhoogd risico op leverbotinfecties, alsook slechtere bereikbaarheid en minder mogelijkheden voor weidegang voor het vee.

Positieve sociaal-economische effecten  

Sommige maatregelen (bv. verbeteren van de levensduur of productiviteit, hogere nutriëntenbenutting) dragen positief bij aan het inkomen (minderaankoop van inputs). Andere maatregelen (zoals bv. mestvergisting, additieven, bouwplanaanpassingen, telen van vanggewassen) zijn in eerste instantie kostenverhogend. De uiteindelijke effecten op de economie van het bedrijf zijn afhankelijk van de specifieke maatregel, de uitgangssituatie van het bedrijf, de eventuele vergoeding en eventuele effecten op de bodemkwaliteit op de langere termijn.

Negatieve sociaal-economische effecten

Sommige maatregelen (bv. verbeteren van de levensduur of productiviteit) dragen positief bij aan het inkomen. Andere maatregelen (zoals bv. mestvergisting, additieven) zijn in eerste instantie kostenverhogend. De uiteindelijke effecten op de economie van het bedrijf zijn afhankelijk van de specifieke maatregel, de uitgangssituatie van het bedrijf en de eventuele vergoeding.

Met maatregelen die betrekking hebben op technieken of additieven kunnen veiligheidsrisico’s gepaard gaan.

Indien vergaande mitigatiemaatregelen worden genomen neemt de complexiteit van de bedrijfsvoering toe. Ook zou het kunnen leiden tot lagere productieniveaus met name bij verlaging van inputs.

 

Related content

3.2 Impact en handelingsperspectief
3.2 Impact en handelingsperspectief
More like this
5.1 Data en berekeningswijze
5.1 Data en berekeningswijze
Read with this
2.2 Impact en handelingsperspectief
2.2 Impact en handelingsperspectief
More like this
1.2 Impact en handelingsperspectief
1.2 Impact en handelingsperspectief
More like this