/
7.2 Spinnen van korte vezels van de zwingel- en hekellijn

7.2 Spinnen van korte vezels van de zwingel- en hekellijn

Zwingelklodden (ook ‘lokken, zwingelwerk’ genoemd) worden gebruikt voor het maken van dikkere garens (ook ‘werkgarens’ genoemd) met een droogspinproces. Het baseert zich op dezelfde principes als die van het voorspinnen (§7.1.4), echter gebruikmakend van fijnere vleugel, spil en huls. Voor het spinnen worden de zwingelklodden evenals lange vezels gekamd, tot band gemaakt en verstrekt en gedubbeld. Met zwingelklodden kunnen garens met een fijnheid van Nm 3 tot 7 gesponnen worden.

De achtereenvolgende stappen zijn (Schema):

  • Mengplan opstellen van de balen gezwingelde vezels.

  • Rolkaarde: De vezels worden door de scherpe naalden van het kaardbeslag gesplitst en tot een kaardlont verwerkt. De scheven die nog aan de vezels zaten en de te korte vezels ‘vallen uit de hoofdstroom van vezels’ en worden in de stofkelder onder de grote kaardetrommel opgevangen.

  • Uitrekking: de vezels worden evenwijdig gelegd.

  • Kammachine: De vezels worden nog verder parallel gelegd tot ‘kamband’. De productie bedraagt ongeveer 8 kg/uur waarbij er een verlies is van 20% ‘kammelingen’.

  • Rekbank: De kamband wordt gedubbeld en verstrekt waarmee kaardeband (‘kaardlont’) wordt verkregen dat in een ronddraaiende ton wordt opgevangen. Bij de achtereenvolgende 3 à 4 doorgangen (‘passages’) wordt telkens een kleiner aantal verdubbelingen toegepast en ook het kammenveld is bij elke doorgang fijner, alsook het afgeleverde kaardeband (‘lont’).

  • Droogspinnen: Gebaseerd op de principes van voorspinnen, maar met een fijnere vleugel, spil en huls.

  • Halfnat-spinnen: Het halfnat-spinnen is een bewerking die op gelijkaardige spinmachines als voor het droogspinnen uitgevoerd wordt. Het verschil is dat het voorgaren na uitrekking bevochtigd wordt door over een koperen, continu natgemaakt rolletje te lopen. Het gevormde garen wordt hierdoor gladder, maar behoudt het karakter van drooggesponnen garen.

Processtappen van zwingellokken (droogspinnen) en hekelsnuit (halfnat spinnen) tot het spinnen tot ‘werkgaren’.

Hekelklodden (‘snuit’) zijn langer en zuiverder dan zwingelklodden, en kunnen daarom verwerkt worden tot fijnere garens die iets regelmatiger en sterker zijn. Om dit te realiseren is het nodig de pectines uit de hennepvezels gedeeltelijk op te lossen zodat de elementaire vezels beter t.o.v. elkaar kunnen glijden, en waardoor fijnere garennummers kunnen worden gesponnen. Voor hekelklodden wordt dit meestal gedaan met halfnat spinnen. Met hekelkodden kunnen op deze manier garens met een fijnheid van Nm 6 tot 15 gesponnen worden.

Typische toepassingen van garens van korte vezels van de zwingellijn zijn touwen, grove / zwaardere textielweefsels. De fijnere vezels van de hekelklodden worden verwerkt in kleding, breigaren of interieurtextiel.

Spinners van ‘korte vezels’ (zwingelklodden en hekelsnuit)

  • Linificio & Canapificio Nazionale (Villa d’Almé, Italië), Pierre Luigi Fusco, https://www.linificio.it (hekelklodden)