Natuurlijke leefomgeving
De natuurlijke leefomgeving van een dier past het beste bij zijn natuurlijke behoeftes. Het gedrag en de lichaamsbouw van dieren zijn gedurende de evolutie afgestemd op die natuurlijke leefomgeving. Factoren die van invloed zijn op de leefomgeving van een dier bestaan uit biotische en abiotische factoren.
Aanpassing aan leefgebieden
De omgeving waarin een dier van nature leeft, ook wel biotoop genoemd, is de plaats waar het eet, drinkt, rust, paart, zijn jongen grootbrengt en uiteindelijk sterft. Voorbeelden van natuurlijke leefgebieden van dieren zijn een bos, een woestijn, een steppe, een heideveld, een sloot of een oceaan. Iedere diersoort is aangepast aan zijn specifieke leefomstandigheden. Zo zijn vissen aangepast aan het leven in water. Amfibieën kunnen deels in het water en deels op het land leven. Reptielen kunnen zich in veel streken op aarde handhaven, behalve in de zeer koude poolgebieden en in hooggebergten. Vogels en zoogdieren komen overal op aarde voor en kennen een grote variatie in leefgebieden, zowel op het land, in het water, als in de lucht.
Biotische factoren
Het leven van dieren wordt beïnvloed door levende ofwel ‘biotische’ factoren. Voorbeelden daarvan zijn de interacties met individuen van dezelfde soort of met andere dier- en plantensoorten. Deze interacties vinden plaats tussen rivalen, partners, parasieten en roofdieren.
Als soortgenoten invloed op elkaar uitoefenen, dan zijn de individuen bij elkaar in de buurt. Ze bewonen bijvoorbeeld samen een bepaald gebied. Of er bestaan relaties zoals paarvorming, sociale binding, kuddevorming en concurrentie (strijd om voedsel, om nestelgelegenheid of om een partner).
Bij interacties tussen niet-soortgenoten kan er ook invloed op elkaar uitgeoefend worden. Dat kan gaan om concurrentie om hetzelfde voedsel, een prooi-roofdierrelatie of een samenlevings- of samenwerkingsvorm waarvan een of beide soorten voordelen ondervinden.
Abiotische factoren
Andere factoren die het leven van dieren beïnvloeden zijn de levenloze ofwel ‘abiotische’ factoren, zoals klimaat, bodem en water.
Het klimaat in natuurlijke leefomstandigheden wordt onder andere bepaald door temperatuur, luchtvochtigheid en windsnelheid. Bomen en struiken zwakken de invloed van het klimaat vaak af. De samenstelling van bodems wordt bepaald door het oorspronkelijke gesteente, de invloed van de atmosfeer, de vegetatie en het dierlijk leven.
Water, tenslotte, heeft een zeer belangrijke invloed op het leven. Water is onmisbaar in de voeding van dieren. Op dieren die in water leven hebben kenmerken zoals zoet of zout, waterdiepte, zuurgraad en stroomsnelheid grote invloed.