4.2. Weidegang, uitloop, huisvesting en dierenwelzijn
De omgang met landbouw-huisdieren is in de biologische veehouderij anders dan (gemiddeld) in de gangbare. Bio-boeren hechten meer waarde aan de eigen waarde van dieren en bieden hen meer mogelijkheden om hun natuurlijke gedrag te vertonen. Dierenwelzijn vinden zij belangrijk. Dat bepaalt de keuzes die zij maken op het gebied van huisvesting (stalsystemen), weidegang en uitloop. Grenzen aan de veebezetting per oppervlakte in verband met de N- en P gebruiksnormen spelen daarbij ook mee. Ontwikkelingen die de hele dierlijke sector raken, zoals de stikstof-problematiek, gaan niet aan de biologische sector voorbij.
Producten uit de biologische veehouderij voldoen alleen al door de voor bio geldende regels voor huisvesting, beweiding/uitloop en omgang met dieren aan de eisen voor het drie sterren - Beter leven keurmerk. Veel biologische boeren leggen de lat nog hoger, maken daar onderling afspraken over (aanvullende eisen De natuurweide, aanvullende eisen BD-landbouw). Ook binnen de gangbare veehouderij is er veel ontwikkeling in het zorgen voor meer dierenwelzijn. Bio-boeren gaan daarin vaak op kop, maar het is wel zaaks voorop te blijven lopen en onderscheidend te blijven. Als het gaat om dierenwelzijn en meer natuurlijk gedrag zijn we nog lang niet uit-ontwikkeld !
In deze paragraaf leer je in hoofdlijnen over
regels voor huisvesting, uitloop en beweiding;
huisvesting, soorten stallen.
4.2.1 altijd beweiding of uitloop
Het uitgangspunt voor de regels is: dieren moeten zoveel mogelijk hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen, dus zoveel mogelijk naar hun natuurlijke aard kunnen leven. Dat betekent duidelijke minimum eisen aan de oppervlakte binnenruimte en buitenruimte die ieder dier beschikbaar heeft, aan het comfort van de dieren in de binnenruimte en aan de mogelijkheden voor uitloop. Voor alle diergroepen geldt dat uitloop-mogelijkheid verplicht is, maar dit is per diergroep verschillend uitgewerkt.
Bij de EU-verordening zijn per diergroep regels gesteld voor de minimumoppervlakte per dier van de binnenruimte en de buitenruimte (bewegingsruimte naast de weide). Deze zijn door SKAL opgenomen in een set regels die in de praktijk kan worden aangehouden. Zie voor de SKAL-regels de SKAL-pagina Veehouderij in de Verdieping Geldende regels en weidegang/uitloop.
hoofdlijn geldende regels beweiding of uitloop
Voor graasdieren (rundvee, paarden, schapen en geiten) geldt: de dieren moeten altijd naar buiten kunnen, tenzij dit niet kan door weers-, bodem- en/of gezondheidsomstandigheden. Overbegrazing en verdrassing van de weidegronden moet je voorkomen. Dit betekent: zoveel mogelijk beweiding. Er is echter geen norm voor het minimum aantal dagen of uren beweiding; uitgangspunt is: zoveel mogelijk. Er is ook geen norm voor het maximum aantal dieren per ha. weide. De vee-intensiteit wordt vooral beperkt door de mestwetgeving (zie paragraaf 4.1.2). De EU-verordening gaat uit van 2 GVE per ha. (over het hele bedrijf gemeten, dus inclusief de evt. percelen teelt) als norm om binnen de 170 kgN/ha. uit dierlijke mest te blijven, maar de veebezetting kan hoger zijn als een deel van de mest wordt afgevoerd.
Voor de binnenruimte (stal) geldt onder meer dat er voldoende schone en droge ligruimtes zijn, die voldoende zijn ingestrooid met strooisel van natuurlijk materiaal (liefst van biologische herkomst, en in ieder geval biologisch als de dieren het stro ook eten). Verder voldoende daglicht en natuurlijke ventilatie.
De vereniging Natuurweide, de vereniging van de biologische melkveehouders binnen Bio-huis, heeft voor beweiding wel aanvullende normen afgesproken: melkgevende koeien lopen tussen 15 april en 15 oktober dagelijks gemiddeld 8 uren in de wei (behalve als het weer dat niet toelaat). In deze periode weiden ze minstens 120 dagen en op die dagen minstens 6 uur per dag. Ook geldt een norm van ten hoogste 6,5 koe per hectare beweidbare oppervlakte (maailand blijft dus buiten deze berekening). Voor het ligcomfort geldt: een rubbermat van meer dan 15 mm of een strooisellaag van gemiddeld minimaal 10 cm. (N.B. de SKAL-regels hebben het alleen over strooisel). Voor de melkveebedrijven met een Eko-certificaat gelden hier dezelfde aanvullende normen.
Voor biologisch-dynamische bedrijven gelden nog striktere normen: de dieren hebben ten minste 180 dagen per jaar weidegang, waarbij minstens 30% van het dagrantsoen uit de beweiding wordt gehaald (koeien en geiten). Strooisel is uitsluitend biologisch stro of strooisel uit natuurgebieden. Alleen voor potstallen (zie verder 4.2.3) mag ook niet-biologisch stro worden gebruikt, mits minstens 2,5 kg./GVE biologisch hooi wordt gebruikt. De veebezetting is ten hoogste 2 GVE/ha. (N.B. over het hele bedrijf gemeten). Alleen voor de belichting in de stal uit daglicht stelt de BD een lichtere norm: minimaal 25 lux, Natuurweide 120 lux.
Voor varkens en pluimvee geldt geen verplichte beweiding. Wel is er een verplichte uitloop. Voor varkens geldt net als voor graasdieren: zoveel mogelijk naar buiten, tenzij de weersomstandigheden dat niet toelaten. Voor pluimvee is er wel een norm voor de tijd dat het buiten moet kunnen lopen: pluimvee moet gedurende tenminste één derde van haar leven toegang hebben tot de uitloop. Ten minste één derde van het leven wordt uitgedrukt als: ten minste acht uur per dag. De uitloop voor pluimvee moet bomen of struiken bevatten, zodat de dieren eronder kunnen schuilen; ook zonnepanelen zijn hiervoor toegestaan. De uitloop voor varkens mag geheel of gedeeltelijk verhard zijn.
De uitloop is voor pluimvee veel ruimer dan voor varkens. Er moet minimaal 4 m2 per kip beschikbaar zijn. De afstand tussen stal en grens van de uitloop was tot 2022 nu ten hoogste 350 m.. In de nieuwe Verordening (geldend vanaf 1 januari 2022) is die norm: maximaal 150 m. zonder beschutting, en maximaal 350 m. met beschutting van bomen, struiken en/of zonnepanelen. In een open uitloop gaan de kippen veel minder ver van de stal dan met beschutting: zij zoeken van nature dekking tegen roofvogels.
De verplichte uitloop voor varkens is veel beperkter dan voor kippen, door de normen voor het aantal dieren per m2 (verschillend per gewichtsklasse: zie verder de Verdieping). Minimaal is er een uitloop met vaste vloer en deels een roostervloer, waar de varkens mesten. Uitloop naar een weide of onverhard terrein met b.v. een modderpoel is wel gewenst, zeker voor zeugen, maar niet verplicht. Veel biologische varkenshouders in Nederland hebben voor hun drachtige zeugen een uitloop met weidegang en modderpoel.
Voor details van de normen voor de oppervlakte binnen- en buitenruimte en eisen aan de stalinrichting per diergroep zie de SKAL-pagina Veehouderij in de Verdieping.
VERDIEPING
geldende regels huisvesting en en weidegang/uitloop
Zie voor de geldende regels per diergroep de SKAL-pagina SKAL-pagina veehouderij , onder Huisvesting en weidegang.
Bomen en struiken in de uitloop voor kippen
Een inrichting van de uitloop voor kippen met bomen en struiken heeft grote voordelen. Er zijn wel aandachtspunten bij een goede inrichting van de uitloop. Combinatie met agroforestry biedt voordelen, want in dat systeem dragen de bomen en struiken zelf ook bij aan de inkomsten.
Dit rapport bomen in de uitloop van kippen laat zien wat de mogelijkheden zijn voor en met agroforestry in de uitloop, en geeft duidelijke richtlijnen voor de inrichting van de uitloop met bomen en struiken.
4.2.2 huisvesting, soorten stallen
Onder huisvesting wordt verstaan: het type gebouw; onder het stalsysteem: de manier waarop de dieren in de stal worden gehouden. Aandachtspunten voor de biologische veehouderij zitten vooral in het stalsysteem. Die hangen samen met
de wettelijke eisen (SKAL) en aanvullende eisen (Natuurweide, BD) aan huisvesting, beweiding en/of uitloop (zie par. 4.2.1);
het veebedrijf in de kringloop: het gebruik of de afvoer van de mest, en de bruikbaarheid van de mest in de biologische teelt (zie paragraaf 2.3).
Biologische boeren maken bij het kiezen van een stalsysteem, of doorontwikkeling van bestaande systemen, deels dezelfde afwegingen als gangbare, maar zij hebben ook hun eigen afwegingen. Ook zij hebben te maken met beperking van emissies naar de omgeving (bodem, water, lucht) en met economische afwegingen. Maar meer dan in de gangbare veehouderij zoeken zij naar stalsystemen die ruimte geven aan natuurlijk diergedrag, dierenwelzijn bevorderen en die mest opleveren die optimaal bruikbaar is in de kringloop, op eigen bedrijf en in de teelt. Vooral die aandacht voor mestkwaliteit is onderscheidend.
melkveehouderij: stalsystemen
Ook in de biologische melkveehouderij is de ligboxenstal nog het meest voorkomende staltype. Een stal is een grote investering met een lange afschrijving. Alleen als het tijd is voor nieuwbouw, of een grondige renovatie, is er echt ruimte om over een ander stalsysteem na te denken. De roep om terugdringen van NH3-emissies en de doorontwikkeling naar een sluitende mestkringloop in de biologische sector zijn nu wel aanleiding om na te denken over het stalsysteem, en te onderzoeken of het mogelijk is een volgende stap te maken.
Er zijn in grote lijnen twee alternatieven voor de ligboxenstal: de vrijloop-stal (met diverse varianten) en de potstal.
In een vrijloop-stal lopen de koeien vrij op een grotere oppervlakte, op een bed van absorberend materiaal dat vocht opneemt. De koeien blijven daardoor zoveel mogelijk schoon en droog en zij kunnen comfortabel gaan liggen. Er is geëxperimenteerd met verschillende materialen voor de absorberende laag, zowel anorganische (zand/gesteentemeel) als organische (compost/houtsnippers e.d.) Een bed met compost (of compost en houtsnippers) houdt zichzelf door vertering warm, zodat vocht sneller verdampt. Een dergelijk bed moet geregeld worden bewerkt, b.v. door de strooisellaag te frezen, om de oppervlakte voldoende droog en schoon te houden. Uit onderzoek blijkt de vrijloop-stal duidelijk beter te presteren op het vlak van dierenwelzijn en diergezondheid (minder beschadigingen, minder klauwproblemen e.d., minder mastitis en minder antibioticaverbruik). De dieren hebben daardoor een langere levensduur en er is minder afvoer. Dit stalsysteem scoort echter slechter in termen van arbeid en vooral emissies, vooral in/uit de stal (NH3, lachgas). Het verlies van N op het land (na uitrijden) is dan weer veel geringer: de N wordt gebonden in het organisch materiaal. Ook wordt minder stankoverlast ervaren (de mest ruikt beter). Het gebruik van compost in de strooisellaag wordt inmiddels door de zuivelverwerkers verboden in verband met het risico dat zgn. thermofiele bacteriën in de melk terecht komen.
Het is ook mogelijk een vloer te gebruiken die mestscheiding mogelijk maakt. Zo'n vloer is vochtdoorlatend (filtervloer), zodat de urine snel naar de onderliggende kelder of afvoer stroomt. De vaste mest wordt voortdurend afgevoerd met een mestschuif of mest-robot. Dit kan zowel in een vrijloop-stal of in een ligboxenstal (waar deze vloer dan in plaats van de roostervloer komt). De vloer is zachter dan een roostervloer en voldoende stroef, waardoor de koeien gemakkelijk kunnen gaan liggen en weer opstaan. Zo’n vloer is ook arbeidsbesparend: er hoeft niet ingestrooid en geregeld uitgemest te worden. Ook kunnen de dikke en de dunne fractie apart worden ingezet: de dunne fractie vooral als N-meststof, de dikke fractie als P-meststof.
Doel van systemen met mestscheiding is vooral terugdringen van emissies, vooral NH3: urine en vaste mest komen niet/zo kort mogelijk met elkaar in aanraking. Mestscheiding staat daardoor volop in de belangstelling als één van de ‘innovaties’ waarmee bedrijven de emissie van NH3 naar natuurgebieden kunnen beperken, om zo te voldoen aan de vereisten van het stikstofbeleid. Punt is dat de resultaten in de praktijk juist op dit punt vaak tegenvallen. Het is zaaks je goed te informeren en te laten adviseren voor je kiest voor de (dure) investering in dit stalsysteem.
De potstal is een moderne variant van een al heel oud staltype. Het vee staat in een dikke strooisellaag van meestal stro, in een platte bak met waterdichte betonvloer. Deze strooisellaag wordt niet bewerkt maar voortdurend aangevuld met vers strooisel. De koeien/geiten kunnen daardoor steeds op droog en schoon materiaal liggen. Een moderne potstal heeft de vorm van een vrijloop-stal (zie de foto), met dezelfde voordelen voor dierenwelzijn, comfort, preventie van ziektes en been- en klauwproblemen. Ook de potstal kost meer arbeid dan een ligboxenstal, vooral voor het geregeld instrooien, maar daarvoor zijn nu stroverdelers en zelfs instrooi-automaten beschikbaar. Die verdelen het stro vanuit een bak aan een rail-systeem boven de stalvloer: geen omkijken naar.
Groot voordeel van de potstal is de kwaliteit van de mest: hij levert ruige, strorijke, deels voor-verteerde mest met een goede werking zowel op grasland als op de akker. Dat maakt de potstal een sterke optie voor de biologische landbouw. Vooral de BD-landbouw heeft een principiële voorkeur voor dit stalsysteem. De ruige, stro-rijke mest hoopt zich op in een dikke, vast aangestampte, laag. Die stalmest wordt één of meer keren per jaar uit de stal geschept en, al dan niet na een fase van compostering, gebruikt. Mede in verband met het tekort aan biologisch stro wordt ook met ander materiaal geëxperimenteerd (zie hieronder). Met instrooien van gesteentemeel kan urine nog sneller worden geabsorbeerd en worden sporenelementen aan de mest toegevoegd.
Wat betreft terugdringen van emissies: de mest wordt zo snel mogelijk afgedekt met strooisel om zo min mogelijk met de urine te mengen, zodat minder NH3-vorming optreedt. Uit onderzoek komt echter nog niet naar voren dat de potstal in termen van emissies beter scoort dan de ligboxen-stal. Op dit punt is is dus verdere ontwikkeling en onderzoek nodig.
Een variant zijn nog de heuvel- en hellingstal. Deze hebben een schuine vloer. Het strooisel wordt op de hoogste kant van de vloer uitgestrooid en aangevuld. Vandaar werkt het vee het strooisel met mest en urine naar beneden. Op het laagste punt worden strooisel en mest afgevoerd met b.v. een mestschuif.
Een groot probleem bij de huisvesting is de beschikbaarheid van voldoende stro en ander instrooi-materiaal. In Nederland wordt op dit moment te weinig biologisch stro geproduceerd om aan de vraag van de biologische veehouderij te voldoen. De ongeveer 3.000 ha. biologisch graan leveren maximaal 12.000 ton stro (3 a 4 ton/ha.), en het areaal graan loopt voortdurend terug. Op het moment mag worden aangevuld met stro van niet-biologische herkomst, maar er zijn veel twijfels over de insleep van residuen, en in het kringloop-principe past dit niet. Meer vrijloop- en potstal-systemen vergroten echter de behoefte aan strooisel. Om een beeld te geven van het stro-gebruik in de bio-veehouderij per jaar, in grove cijfers (bron: Bionext):
varkenshouderij 7.500 ton/jaar (50 ton/jaar per bedrijf)
geitenhouderij 15.000 ton/jaar (per geit 0,5 kg/dag, 275 ton/jaar per bedrijf)
melkvee 25.000 ton/jaar. De juiste hoeveelheid is echter onzeker omdat niet bekend is hoeveel ligboxen- en vrijloop-stallen er zijn. Gebruik per staltype: vrijloop- en potstallen: 8-10 kg/dag per dier, 100 a 200 ton/jaar per bedrijf; ligboxenstallen: 30 ton/jaar per bedrijf).
gebruik in totaal (alle diergroepen): 47.500 ton/jaar; beschikbaar nu 12.000 ton/jaar biologisch.
Er worden ook andere strooisels gebruikt, bij voorbeeld maaisel van natuurweides en bermen, riet, zaagsel, houtsnippers en speciaal geteeld materiaal als olifantsgras en selphy. Ook deze materialen zijn niet onbeperkt beschikbaar, maar hier kan nog veel worden ontwikkeld.
Hoe dan ook ligt hier een heel grote opgave voor de biologische sector. Om de biologische landbouw echt als kringloop-landbouw in te richten zal veel meer moeten worden samengewerkt en afgestemd tussen de dierlijke en plantaardige sectoren. Nodig zijn meer graanteelt, meer levering van andere reststoffen voor o.m. strooisel, in ruil voorr mestlevering. Kringloop betekent ook vaste relaties tussen dierlijk en plantaardig, binnen het gemengd bedrijf (BD-principe) of tussen bedrijven. Hier is nog veel ontwikkeling noodzakelijk.
huisvesting pluimvee-houderij
De verschillen tussen het stalsysteem in de gangbare en in de biologische varkens- en pluimvee-houderij zijn groter dan in de graasdier-houderij. De gangbare houderij kiest voor zoveel mogelijk gesloten stallen, waarin het klimaat optimaal kan worden beheerst en insleep van ziektes kan worden voorkomen. Steeds belangrijker is ook dat de uitgeblazen lucht kan worden 'gewassen' om emissies van o.m. NH3 en stank zoveel mogelijk te beperken. De biologische houderij kiest juist voor open stallen met, bovendien verplichte, uitloop.
In de biologische kippenhouderij zijn de meest voorkomende staltypen, net als in de gangbare, de scharrelstal voor vleeskippen en de volièrestal voor leghennen. Voor de volièrestal gelden wel strengere eisen: maximaal 6 hennen per m2. en twee lagen of etages (drie inclusief de vloer). Uiteraard heeft de stal openingen naar de uitloop. Tussen stalvloer en uitloop mag een zgn. veranda (Wintergarten) zitten, een gedeelte met harde vloer en overkapping. Deze mocht tot 2022 bij de binnenruimte worden geteld bij de berekening van het aantal dieren per m2. Onder de nieuwe EU-verordering ingaande 2022 mag de veranda niet meer bij de binnenruimte worden geteld, en ook niet bij de uitloop. Gevolg is dat het aantal hennen in de stal (binnenruimte) kleiner moet worden. De veranda is belangrijk in perioden van slecht weer en wanneer er een ophok-plicht geldt wegens vogelgriep.
Recent (september 2024) zijn wel nieuwe mogelijkheden geboden door een uitspraak van SKAL: een ‘geïsoleerde buitenruimte’ mag wél meetellen bij de berekening van het aantal kippen/m2 binnenruimte (bezettingsdichtheid). Het moet dan, kort samengevat, gaan om een rondom afgesloten ruimte met beheerst klimaat en ruimschoots voldoende natuurlijke ventilatie en daglicht. Voor meer info zie de Verdieping Stalsystemen.
Een nieuwe ontwikkeling is die van mobiele stalsystemen. Een mobiele stal of 'kip-caravan' wordt geregeld op een vers stuk land gezet, b.v. op grasland na een periode van beweiding, of op de stoppel van bouwland. Daar scharrelen de kippen een deel van hun kostje bij elkaar. Door de geregelde verplaatsing blijft de druk van parasieten laag. Een mobiele stal met maximaal 249 kippen kan als neventak worden gehouden: het bedrijf hoeft dan geen pluimvee-rechten te hebben.
mobiele kippenstal op hoeve Biesland (zie Verdieping)
mobiele kippenstal op hoeve Biesland (zie Verdieping)
varkenshouderij: stalsystemen
Ook in de biologische varkenshouderij worden overwegend gangbare stalsystemen gebruikt, maar wel met alle eisen wat betreft aantal dieren per m2 en met uitloop. Een belangrijk verschil met gangbaar is dat zeugen en biggen zich vrij kunnen bewegen in eenzelfde ruimte, een kraamhok of vrijloop-stal (tot 40 dagen). Aanbinden van zeugen en en het insluiten van de zeugen in een zogenaamde zeugenbox of kraambox zijn niet toegestaan. Het aantal m2 per dier in de stal verschilt per gewichtsklasse (vleesvarkens).
In de varkenshouderij worden emissies zoveel mogelijk teruggedrongen door over te gaan op gescheiden mestopvang: door gebruik van filter-vloeren (zie hierboven), en door de varkens te trainen op mesten op vaste mestplaatsen. Er wordt volop geëxperimenteerd met nieuwe stalconcepten volgens deze principes. Stro wordt daarnaast gebruikt voor comfort en als hokverrijking (afleiding).
Verdieping
stalsystemen en emissies uit verschillende staltypes
De toepasbaarheid in de bio-veehouderij van mogelijke maatregelen uit de gangbare veehouderij om de emissies van ammoniak terug te brengen is vaak problematisch. In dit Vlaams onderzoek worden deze mogelijkheden verkend (kippen, varkens, geiten): https://www.biojournaal.nl/article/9692189/ammoniakemissiereducerende-maatregelen-toepasbaar-in-bio-veehouderij/?utm_medium=email .
melkvee
wiki Huisvesting melkvee : hier vind je de basiskennis op niveau MBO-3/4. Deze wiki bevat heel veel filmpjes over alle onderdelen van de huisvesting (niet alleen biologisch).
veel info over strooiselstal-systemen (rundvee, geiten, varkens) en gevolgen voor emissies: Strooiselstalsystemen: ammoniak en andere emissies, dierwelzijn en mestkwaliteit
meer info over vrijloopstallen: Vrijloop-stallen Utrecht .
brochure Moderne huisvesting melkvee (zie voor duidelijk verhaal over natuurlijk koegedrag par. 2.1)
Biologisch melkveehouder Gerard Kok: ‘Het liefst een ronde stal voor de familiekudde’
Een nieuwe mogelijkheid is terugkeren naar wat vroeger normaal was: melken in de weide, maar nu met een mobiele melkrobot. Daardoor komen de koeien een groot deel van het jaar helemaal niet in de stal. Door nog meer uren beweiding is een verdere reductie van ammoniak-emissies mogelijk. Deze boer maakt daar een innovatief systeem met ook hooimelk van (met filmpje): Na mobiele melkrobot ook hooimelk .
varkenshouderij
info over huisvesting biologische varkens: • Ontwerp van familiestalsystemen voor de biologische varkenshouderij .
Met het ontwerp van de stal kan ook de emissie van ammoniak worden teruggebracht. Daarover gaat de stalkaart reduceren ammoniakemissie .
in dit filmpje (bron: Bionext) Vijf biologische varkenshouders in beeld: ammoniakemissie reduceren doe je zó! zijn vijf verschillende bedrijfssystemen in beeld voor reductie van NH3-emissie. Geeft ook mooi beeld van huisvestingsvormen in de bio-varkenshouderij.
Minder ammoniakemissie in de biologische stal geeft ook een overzicht van bewezen mogelijkheden voor beperking van ammoniakemissies in/uit de bio-stal.
Nog weer een andere benadering, de weidehut: https://allesoverbio.be/artikels/bioboerderij-de-vleterbeek-positief-over-weidehut-voor-zeugen-en-biggen
minder ammoniakemissie door bomen en struiken
Behalve door andere stalconcepten en door andere behandeling van de mest kan emissie van NH3 naar de omgeving ook worden verminderd door boomstroken onmiddelijk rond de stal. De bomen fixeren een deel van de NH3 en maken deze N weer beschikbaar voor bodem en gewas. Dat wordt uitgelegd in deze factheet Agroforestry Hoe kan agroforestry bijdragen aan een oplossing van de stikstofproblematiek ?
pluimvee
Kippenkar – Het ultieme mobiele kippenhuis Info van commerciële aanbieder.
begrazing en kippen in de weide met een mobiele kippenstal kunnen elkaar ondersteunen: https://www.biojournaal.nl/article/9637555/bieslandse-bofkippen-en-koeien-werken-samen-in-het-landschapsbeheer/?utm_medium=email .
Dit artikel geeft uitleg over de regels voor een ‘geïsoleerde buitenruimte’: https://www.biojournaal.nl/article/9659548/wat-verstaat-skal-onder-geisoleerde-buitenruimte-voor-pluimvee/?utm_medium=email Dit artikel meldt dat een geïsoleerde buitenruimte mag meetellen bij de berekening van de bezettingsdichtheid en het minimumoppervlak van de binnenruimten. Een ‘gewone’ overdekte uitloop (Wintergarten) mag daarvoor niet meetellen.
per 1 januari 2025 gelden aangepaste voorschriften, waaronder de nieuwe regels voor de geïsoleerde buitenruimte: https://www.biojournaal.nl/article/9689986/wijzigingen-biologische-wetgeving/?utm_medium=email.
Voorbeelden van stalsystemen
Voorbeelden van de serre-stal en vrijloop-stal, en van filtervloeren (zgn. High Welfare Floor) zijn te vinden op de site van stalbouwer ID Agro Huisvestingssystemen voor de veehouderij . Veel info over stalsystemen, stalbouw enz. (niet specifiek biologisch): Het ontwerp van melkveestallen . Meer info over emissies (NH3, CH5 enz.) en terugdringen daarvan: • Emissies uit de biologische veehouderij : processen en factoren .
beweidingssystemen
Voor de weidegang zijn meerdere systemen voor beweiding op grasland (voornamelijk voor rundvee en geiten). Omdat beweiding voor een bio-bedrijf centraal staat is een goede keuze belangrijk: passend bij de bedrijfsomstandigheden zoals beschikbare grond en verkaveling. Dit komt uitgebreid aan de orde in in paragraaf 4.1.1.