12.3 Referentiewaarden
Gewenste richting
Agrarisch natuurbeheer:
Een hoger aandeel agrarisch natuurbeheer kan leiden tot een hogere biodiversiteit op het bedrijf. Op Europees niveau is veel onderzoek gedaan naar het gebruik van AESs, vergelijkbaar met de ANLb pakketten, en de relatie met biodiversiteit. Gamero et al. (2017) vonden in een meta-analyse met 40 jaar aan vogelmonitoringdata dat er een grotere populaties vogelsoorten van de Vogel- en habitatrichtlijn bij toepassing van agrarisch natuurbeheer (gebruik van agri-environmental schemes AES). Ze vonden echter dat de groeisnelheid van de vogelpopulaties niet toenam met een hoger aandeel agrarisch natuurbeheer.
Er zijn ook studies die aantonen dat AESs geen of een marginaal positief effect hebben op biodiversiteit in vergelijking met gangbaar beheer (Kleijn et al. 2001, 2004, 2006). Dat kwam waarschijnlijk omdat op landschappelijk niveau de intensiteit van het landgebruik in Nederland het hoogste is. Inzet van ANLb in combinatie met verlagen van de algemene milieudruk en intensiteit van het landgebruik is dus belangrijk voor succesvolle inzet van agrarisch natuurbeheer.
Groenblauwe dooradering:
Uit onderzoek blijkt dat met 5 tot 20% groenblauwe dooradering in een cultuurlandschap er een positief effect is op verschillende soortgroepen (Cormont et al., 2016). Per soortgroep zijn er wel verschillen in response curve, sommigen vlakken af: een hoger aandeel resulteert niet in een evenredige toename van soortenaantallen. Voor andere soortgroepen geldt dat hoe hoger het aandeel semi-natuurlijk habitat des te meer soorten er worden aangetroffen. Over het algemeen geldt dus dat er een optimum is van rond de 10% of meer landschapselementen.
Benchmarks
Factoren voor onderscheid agrarisch natuurbeheer en GBDA:
Hoe gemakkelijk het vergroten van het aandeel natuur en landschap is, hangt sterk af van het type landschap, de landbouwsector (type bedrijf), en de grondsoort. Er zijn grote verschillen tussen landschappen wat betreft de soorten die beschermd dienen te worden met agrarisch natuurbeheer en in welke mate landschapselementen aanwezig zijn. Daardoor zal het in het ene landschap eenvoudiger zijn om scores te verbeteren dan in de andere. Bodemtype bepaalt ook welke beheerpakketten wel en niet mogelijk zijn op het bedrijf. Voor het stellen van drempel- en streefwaarden is het vanuit het perspectief van biodiversiteit niet noodzakelijk om regio- specifieke DSW te stellen.
Benchmarks agrarisch natuurbeheer:
Gemiddeld hebben ANLb-deelnemers 10-12,5% ANLb-beheer op het bedrijf. Dit is alleen voor boeren die binnen de aangewezen kerngebieden werken en ANLb kunnen toepassen. Over het hele landbouwareaal is het gemiddelde 6,75% ANLb[1].
Regiospecifieke projecten:
VKA: 10,4%
Gelderland: 4,3%
De Marke: 5-15%
Zulke benchmarks zijn gebaseerd op gegevens uit het ANLb. Deze zijn echter niet landsdekkend omdat niet alle boeren toegang hebben tot het ANLb vanwege budgetbeperkingen. Het werkelijke aandeel oppervlak dat boeren leveren aan agrarisch natuurbeheer is daarom waarschijnlijk hoger.
Dit probleem is omzeild door binnen de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij de BBM-pakketten te ontwikkelen, waar alle boeren aan mee kunnen doen. Echter zijn er op dit moment geen gegevens beschikbaar om het areaal onder BBM-pakketten te bepalen[2].
Benchmarks GBDA:
In Nederland zijn is geen landsdekkend compleet databestand van landschapselementen. Daarom is het niet mogelijk om benchmarks te geven van huidige scores. In de nabije toekomst zal dit naar verwachting wel mogelijk zijn doordat hier in een aantal initiatieven aan wordt gewerkt, zoals: het Landschapselementenregister[3] (zowel groene als blauwe dooradering en connectiviteitsmodel), het Landschapsobservatorium[4] en de Monitor Landschap[5]. Daarnaast zijn verschillende studies gaande die groenblauwe dooradering in kaart brengen op provinciaal niveau om invulling te geven aan de PPLG’s (Noord-Brabant, Overijssel, Utrecht). In Noord-Brabant bleek het percentage landschapselementen rond de 3% te zijn.
[1] https://www.clo.nl/indicatoren/nl131712-agrarisch-natuurbeheer-1981-2023
[2] N.B. in het geval van benchmarking moet altijd hetzelfde referentiejaar worden gebruikt, omdat de wegingen van BBM-pakketten aangepast kunnen worden van één jaar tot een volgende (zoals het geval van 2023 t.o.v. 2022).
[3] Landschapselementenregister - Landschapselementenregister.nl
[4] http://www.landschapsobservatorium.nl/Meetnet-Agrarisch-Cultuurlandschap/
[5] https://monitor-landschap-2-monitorlandschap.hub.arcgis.com/pages/opgaand-groen-v2
Technische haalbaare waarden
Niet van toepassing voor deze KPI.
Drempel en streefwaarden doelbereik
Agrarisch natuurbeheer:
Gerelateerde beleidsdoelen:
Doelen Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)
Natuurherstelwet
Uitbreiding ANLb naar 280.000 hectare in 2032
Deze doelen zijn allen op nationaal niveau gedefinieerd. Voor de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw is gewerkt aan drempel- en streefwaarden voor deze KPI.
Echter zijn deze rapporten alleen uitgegaan van een invulling met niet-productieve en semi-natuurlijke elementen zoals nu vallen onder de sub-KPI groenblauwe dooradering. Verder is er in opdracht van LVVN een onderzoek uitgevoerd[1] naar het extra benodigde oppervlak ANLb op nationaal niveau om de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn te halen. De conclusies waren dat er meer dan 120.000 ha aan agrarisch natuurbeheer nodig om tot 90% VHR doelbereik te komen (ongeveer 7% van het landbouwareaal), en dat er meer dan 700.000 ha ANLb nodig om 100% VHR-doelbereik te halen (ongeveer 40% van het landbouwareaal).
Het is nodig om deze nationale doelen voor het agrarisch natuurbeheer te vertalen naar een bedrijfsdoel. Dit is een ingewikkelde opgave omdat biodiversiteit wel te vergroten is op één bedrijf, maar veel VHR soorten houden zich niet aan de bedrijfsgrenzen. Ook niet-beschermde soorten, die vrij algemeen zijn, maar wel onderdeel uitmaken van de Basiskwaliteit Natuur hebben baat bij een bedrijfsoverstijgende gebiedsaanpak. Daarom wordt er binnen het ANLb gewerkt met een gebiedsaanpak en is het ook een logische stap om te werken met drempel- en streefwaarden voor gebieden in plaats van bedrijven.
Groenblauwe dooradering
Gerelateerd aan beleidsdoelen:
Nationale doelen:
Vergroeningsmaatregelen GLB (5%)
EU-biodiversiteitsstrategie: 30% beschermde natuur (incl. Natura 2000) waarvan 10% dooradering
Doelen Vogel- en Habitatrichtlijn
Natuurherstelwet
Doelen gebiedsniveau:
NPLG (10% GBDA
De nationale- en gebiedsdoelen zijn op dit moment direct vertaald naar het bedrijfsniveau. Het Aanvalsplan Landschap hanteert bijvoorbeeld 10% landschapselementen op gebiedsniveau. Echter, omdat dit niet aansluit bij de huidige KPI systematiek op bedrijfsniveau, is er toch gekozen om drempel- en streefwaarden op bedrijfsniveau te hanteren. Deze komen overeen met die op gebiedsniveau een positief effect hebben op de biodiversiteit.
Voor de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw is er namelijk gewerkt aan drempel- en streefwaarden voor de KPI, met een invulling voor niet-productieve (landschaps)elementen, die nu verbonden zijn aan groenblauwe dooradering. De drempel- en streefwaarden zijn daar opgesteld als volgt:
Drempelwaarde: 5%, aansluitend op vergroeningsmaatregelen binnen het GLB
Streefwaarde 10% aansluitend op Biodiversiteitsstrategie, Aanvalsplan Landschap en NPLG. De laatste twee noemen 10% op gebiedsniveau, daar mag ook niet-agrarisch groen bij aansluiten.
[1] https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2022D52296