/
Melkvoerend deel

Melkvoerend deel

 

3.12 De melkklauw

De melkklauw bestaat uit het melkverzamelgedeelte en het luchtverdeelstuk. Het luchtverdeelstuk hoort bij het vacuümvoerend gedeelte. Er zijn geen normen voor de inhoud van de melkklauw (melkverzamelstuk). Toch is het aan te bevelen dat de klauw minimaal een inhoud heeft van 250 cc. De meeste klauwen hebben tegenwoordig een inhoud van 350-450 cc. 450 cc = 450 ml = 0,45 liter.

De melk moet  onder de speen afgevoerd worden met een zo stabiel mogelijk vacuüm. Daarom worden klauwen steeds aangepast. De melksnelheid van de koeien worden steeds hoger. Hoe meer melk een koe geeft hoe hoger vaak de maximale melksnelheid. 

Bedenk: op een bedrijf  met een gemiddelde melkgift van 11000 kg melk/koe moet een melkklauw een grote afvoercapaciteit hebben. Bij hoogproductieve bedrijven neemt de gemiddelde melksnelheid doorgaans toe. De maximale melksnelheid kan bij hoogproductieve koeien oplopen tot 10 kg melk per minuut.

Aan het melkverzamelstuk zijn aan de bovenkant de vier korte melkslangen van de tepelhouders gemonteerd en aan de voorkant de lange melkslang. In het melkverzamelgedeelte is soms een kraan aanwezig waarmee je het vacuüm onder de spenen kunt afsluiten. Bij bepaalde klauwen wordt een  knipsluiting of een automatische slangafsluiter in de lange melkslang gebruikt.

De melk verplaatst zich in de slang, omdat er drukverschil is. Dus als er lucht achter de melk aangezogen wordt, zal de melk sneller worden afgevoerd, omdat het druk verschil dan groter wordt. Daarom zit er een klein luchtgaatje in het melkverzamelstuk. Dit gaatje laat tijdens het melken ongeveer 4 tot 12 liter lucht per minuut in het melkverzamelstuk van de klauw. Ook langs de spenen zal  in veel gevallen een kleine hoeveelheid lucht (bij melken zonder luchtzuigen ± 4 l/minuut) ingelaten worden. Als er bij de speen geen lucht wordt ingelaten kan er een eeltrand boven aan de speen ontstaan.

Bij een hoogliggende leiding zal er meer lucht ingelaten moeten worden dan bij een laagliggende leiding om de melk vanuit de klauw naar de melkleiding te transporteren. Hoe meer lucht ingelaten wordt in de klauw, hoe lager het vacuüm onder de speen. Bij hoogliggende melkleiding zal dus het vacuüm hoger moeten zijn.

Figuur 1. Melkklauw met tepelhouders

Omhoog

3.13 De tepelvoering

Tepelvoeringen zijn het enige directe contact tussen de koe en de melkmachine. Een tepelvoering moet goede melkende eigenschappen hebben. Daarnaast dient de tepelvoering bij de veestapel passen.

De belangrijkste eisen aan tepelvoeringen zijn:

  • voldoende vlot melken

  • geen lucht zuigen

  • goed uitmelken

  • mag de koe niet irriteren

  • goed te reinigen

Tepelvoeringen zijn er in vele maten; klein, groot, stug, soepel, rubberen of siliconen. Kies de voering die bij de koe en de machine past en vervang haar tijdig. De keuze van een tepelvoering is een compromis.

De melkeigenschappen van de tepelvoering worden o.a. bepaald door de vorm, diameter, wanddikte, materiaalelasticiteit en vorm van de kop. Met name de soepelheid (wanddikte) van de tepelvoering en de vorm van de kop zijn van invloed op het uitmelken. Soepele tepelvoeringen met een grote kop melken goed uit, maar zuigen sneller lucht (linerslips = pieken in de pulsatiecurve). Tepelvoeringen met een kleine kop “kruipen eerder op” en melken daardoor minder goed uit.

Bij een te ruime tepelvoering ontstaat er een vacuüm in de kop waardoor deze opkruipt en minder goed uitmelkt. Pijnlijke zwellingen (ringen) boven aan de speen zijn het gevolg.

Te ruime of een stugge tepelvoeringen veroorzaken een sterke vereelting of zelfs een uitstulping van het slotgat. Soms zijn de koeien lastig tijdens het melken. Bij extreem nauwe tepelvoeringen (schacht < 20mm) bestaat de kans dat koeien met grote spenen niet goed uitmelken.

Tepelvoeringen met een schacht van 22 tot 24 mm en een niet al te grote, soepele kop zijn geschikt voor koeien met verschillende speentypen. De keuze van een tepelvoering blijft echter altijd een compromis omdat de spenen binnen een veestapel sterk kunnen variëren. 

Verdiepingslesstof:  
Lagere melksnelheid bij lange overgangsfases.
De pulsatie instellingen bepalen de beweging van een tepelvoering en hoe vaak deze opent en sluit. De meeste pulsatiesystemen zijn afgesteld op 50-60 pulsaties per minuut met een zuig/rust verhouding van 60-40 tot 70-30. De pulsatiecyclus bestaat uit vier fasen. De a- en c-fasen zijn overgangsfasen tussen vacuüm en atmosferische druk.  

  • De lengte van de a-fase is doorgaans 120 -220 ms

  • De c-fase is iets korter (100 -180 ms). 


Signalen:
Wanneer deze overgangsfasen lang zijn gaat dit ten koste van de melksnelheid. Ook wordt er sneller lucht gezogen en de kans op afvallen neemt toe. Onderzoek toonde aan dat bij hele korte c-fasen (<100 ms) waarbij de tepelvoering heel snel sluit, koeien lastig kunnen zijn. De snel sluitende tepelvoering oefent blijkbaar een te sterke klemdruk op de speen uit. 
In de b-fase heerst er vacuüm om de speen. Hoog vacuüm of te ruime voeringen veroorzaken rode en gezwollen spenen. Een b-fase langer dan 550 ms is minder wenselijk. 
Tijdens de d-fase is de tepelvoering gesloten  en oefent een klemdruk uit op de speen. Is de d-fase langer dan 250 ms, kan dit leiden tot platte, gevoelige speenpunten. Een lange d-fase in combinatie met ruime tepelvoeringen kan ‘knijpstrepen’ op de spenen veroorzaken. Bij een zeer korte C-fases ontstaat er een grote druk op speenpunten.



De spenen kunnen u dus veel vertellen over de werking van de melkmachine en de tepelvoering. Tijdens het melken zal het vacuüm onder de speen zakken tot waarden van 36 tot 40 Kpa. Zodra er geen melk meer uit de speen komt zal het vacuüm onder de speen weer toenemen. Het is dus belangrijk om de apparaten op tijd af te nemen.

Tepelvoering kiezen
De keuze van tepelvoeringen is bepalend voor de melksnelheid en de hoeveelheid namelk. Verschillen van 10% in melksnelheid zijn geen uitzondering. Met name snel melkende tepelvoeringen geven vaak relatief veel namelk. Er zijn grote verschillen in de mate van lucht zuigen tijdens het melken. Soms zijn de verschillen in melkende eigenschappen verwaarloosbaar, maar is er sprake van minder speenbelasting. Het meest handige is om de tepelvoering af te stemmen op de vaarzen en 2e kalfskoeien. Dit is vaak de grootste groep dieren!

Praktische informatie is schaars en het kiezen van de juiste tepelvoering is dan ook vooral een kwestie van uitproberen. Doe dit in overleg met de leverancier. Hij heeft de kennis van de producten en de mogelijke combinaties. 

VERVANGEN NA 2500 MELKINGEN 

Tepelvoeringen (rubber) moeten vervangen worden bij maximaal 2500 melkingen. Bij langer doormelken neemt de diameter en lengte van tepelvoeringen en het percentage kwartieren met restmelk toe. Het blijkt echter dat zo’n 70 % van de melkveehouders te lang wacht met verwisselen. Op veel bedrijven worden de tepelvoeringen traditioneel één keer per jaar vernieuwd. 

Maar dat is alleen van toepassing voor een 2x4 melkstal en 30 melkkoeien. Wat betekenen die 2500 melkingen voor uw bedrijf? Klik hier door naar de rekentool en bekijk wanneer uw tepelvoeringen aan vervanging toe zijn. 


Maximale gebruiksduur in maanden bij verschillende melkstaltypen en aantallen koeien:

aantal koeien

2 x 4

2 x 6

2 x 8

2x 10

200





3

4

120



4

5

7

80

4

6

8



50

6,5

8





30

11








Siliconen en AMS
Uitzonderingen op de regel van tepelvoeringen zijn er ook. Zo gaan siliconen tepelvoeringen drie keer langer mee dan rubberen. En de tepelvoeringen bij robotmelken vragen extra aandacht. Bij automatische melksystemen worden namelijk tussen de 150 en 200 melkingen per dag uitgevoerd met dezelfde tepelvoering.

Het betekent dat elke twee tot drie weken de tepelvoering van de melkrobot vervangen moet worden. Dat wordt lang niet altijd gedaan aangezien blijkt dat bij een overstap naar AMS de lage frequentie van vervanging een belangrijke reden is voor de verhoging van het celgetal.

Samenvatting
De tepelvoering oefent tijdens het melken krachten uit op de speen, die onvermijdelijk zijn. Een niet goed passende voering kan leiden tot platte spenen (knijpstrepen), ringen aan de basis van de spenen, rode en gezwollen speenpunten of overmatige speenpuntvereelting. De afstelling van het pulsatiesysteem speelt hierbij ook een rol.

Spenen bekijken: Scorekaart speenconditie en Aandachtspunten speenconditie

Bekijk regelmatig de speenpunten van de koeien na bij het melken. Overleg bij twijfel aan de werking van de tepelvoering met de melkmachineleverancier. Een goede speenconditie is een belangrijke voorwaarde voor een goede uiergezondheid.

Welke "speensignalen" zijn er?

Rode gezwollen speenpunten wijzen op een onvoldoende massage door de voering. De kop van de tepelvoering is te hoog, de speen te kort of de tepelvoering te ruim 

Witte knijpstrepen op de zijkant van de speen wijzen op teveel klemdruk. De tepelvoering is mogelijk erg stug, te ruim, sluit te snel (korte c-fase) of de d-fase is erg lang (>300 ms) 

Puntbloedinkjes op de speenpunt wijzen op teveel belasting van de speenpunt. De tepelvoering is te ruim of sluit te snel Een insnoering aan de speenbasis duidt op

Een insnoering aan de speenbasis duidt op opkruipen van de tepelvoering. De diameter an de tepelvoering is te ruim of de afstellinge van de melkmachine is niet correct. Komt ook voor bij een natte voorbehandeling

Een sterke speenpuntvereelting kan duiden op te ruime of te stugge tepelvoeringen. Ook de afstelling van de melkmachine kan een oorzaak zijn, zoals vacuümhoogte, zuig/rust verhoudering en een te lage grenswaarde voor de afneemapparatuur.



Omhoog

3.14 Melkleiding

Vanuit de klauw gaat de melk via de lange melkslang direct in de melkleiding. De melkleiding is een roestvaststalen leiding. Deze hangt met geringe afloop richting luchtafscheider.

In doorloopmelkstallen wordt de melkleiding meestal onder de stand gemonteerd. De melk kan dan vanaf de koe naar beneden stromen. Dit wordt een laagliggende melkleiding genoemd.  

Soms moet de melk vanaf de koe omhoog worden gevoerd. Dan hebben we te maken met een hoogliggende melkleiding genoemd. De melkleiding wordt veelal rondgaand aangesloten. Beide uiteinden van de melkleiding zijn dan aangesloten op de melk-luchtafscheider. Door de melkleiding wordt zowel melk als lucht getransporteerd. Op deze manier heb je een goed transport van melk en lucht dus een goede vacuümvoorziening onder de koe. De lucht in de melkleiding kan dan namelijk langs twee kanten worden afgevoerd. 

Tijdens de reiniging van de melkmachine moet het spoelwater rondgestuurd worden voor een betere reiniging. Hiervoor wordt tijdens het reinigen één zijde vaak (deels) afgesloten.

Figuur 2. Luchtafscheider met overloopbeveiliging

Naast melk moet er ook lucht door de melkleiding verplaatst worden. Om goed te kunnen melken moet het vacuüm vrij stabiel blijven. Dus plotselinge luchtinlaten (luchtzuigen) moeten snel worden afgevoerd. Ook mag het vacuüm niet te hoog worden, dat kan pijnlijk voor de koeien zijn en het kan leiden tot speen beschadiging. 

De inwendige diameter is afhankelijk van de hoeveelheid melk die per tijdseenheid moet worden afgevoerd. De diameter zal variëren van 38 tot 76 mm.

Je moet dus rekening houden met het feit dat:

  • 1/3 gedeelte van de leiding max gevuld met melk
    Dit om vacuüm schommelingen te voorkomen. Dus volldoende diameter van de melkleiding kiezen.

  • Een ruime melkleiding is moeilijk te reinigen.
    Er moeten dan speciale spoelvoorzieningen worden aangebracht.

De diameter van de melkleiding hangt af van:

  • Het aantal melkstellen aan één zijde van de melkstal ( lengte leiding)

  • Is de melkleiding rondgaand of niet

  • Het aantal melkers dat melkt en de snelheid van aansluiten

  • Het afschot van de leiding

  • De gemiddelde maximale melksnelheid van de koeien

Doormiddel van tabellen kan de benodigde diameter melkleiding van een installatie worden berekend.

Omhoog

3.15 De melk-luchtafscheider

Vanuit de melk(transport)leidingen komen melk en lucht in de melk-luchtafscheider. In deze glazen of roest- vaststalen melk-luchtafscheider wordt de melk van onderen weg gepompt naar de melkkoeltank. De lucht wordt aan de bovenzijde naar de vacuümleiding afgezogen. Melk en lucht worden hier dus van elkaar gescheiden. De melk-luchtafscheider is een grens tussen het vacuümvoerend gedeelte en het melkvoerend gedeelte.

Figuur 3. Filterset voor grotere bedrijven

Aan de bovenkant van de melk-luchtafscheider is de verbinding met de vacuümleiding. In deze verbinding is de overloopbeveiliger opgenomen. De overloopbeveiliger kan voorkomen dat er melk of reinigingswater in de vacuümleiding komt. Wanneer in een noodgeval de melk-luchtafscheider overstroomt, zal de drijver (bal) die in de overloopbeveiliger zit, de verbinding naar de vacuümleiding afsluiten. Er zit dus geen vacuüm meer op de klauwen en er kan pas verder worden gemolken als de storing is opgelost.

De onderzijde van de melk-luchtafscheider is verbonden met de melkpomp. Deze pompt de melk richting de melkkoeltank. De melk-luchtafscheider wordt hierbij bijna leegpompt. Meestal is een  centrifugaalpomp geplaatst; in enkele gevallen wordt een verdringerpomp gebruikt. 

De melkpomp is voorzien van een start-stopsysteem dat door  bij een afgestelde hoeveelheid melk in de melk-luchtafscheider geschakeld wordt. Dit schakelsysteem moet het zogenoemde blinddraaien van de melkpomp voorkomen. Er zijn verschillende schakelsystemen: elektroden-, vlotter-, gewichtsschakeling.

Frequentiegereguleerde melkpompen hebben een ander schakelsysteem. Dit systeem bestaat uit een snelheidsregulering van een volumetrische melkpomp. Dit systeem zorgt ervoor dat het niveau van de melk in de melk-luchtafscheider zoveel mogelijk constant blijft en dat de melk in hetzelfde tempo de melkverzamelaar verlaat als dat het erin komt. Hierdoor is er meer gelijkmatiger aanvoer van melk voor het filter en een betere benutting van de voorkoeler. Dit is een voordeel ten opzichte van andere systemen. Vooral in automatische melksystemen wordt deze techniek toegepast.

Bij het blinddraaien van de pomp wordt lucht aangezogen en treedt een vermenging van lucht en melk op. Hierdoor kan de membraam rond de vetbolletjes worden beschadigd. Het vet kan daardoor in aanraking komen met het vetsplisend enzym. Dit is van nature in de melk aanwezig. Hierdoor kan vetsplitsing optreden. Het gevolg is een verhoging van de zuurtegraad melkvet door ontstaan van vrije vetzuren. Deze vetsplitsing geeft smaakafwijking en een verlaagde melkprijs voor de veehouder.  

Omhoog

3.16 De persleiding

De melkpomp perst de melk door de persleiding naar de melktank. Er wordt dus steeds een hoeveelheid melk in één kolom, zonder dat daar lucht bij wordt ingesloten, weggepompt. Indien de melk in een gesloten kolom wordt verplaatst zal er geen beschadiging van de vetbolletjes optreden. In de persleiding is er geen vacuüm omdat vlak na de melkpomp een terugstroomklep in de persleiding aangebracht wordt. Deze moet voorkomen dat de melk, zodra de melkpomp stopt, door het vacuüm weer teruggezogen wordt via de melkpomp.

De terugslagklep is vaak onzichtbaar aangebracht in een koppeling in de persleiding vlak achter de melkpomp. De diameter van de persleiding is meestal 25 tot 38 mm; grotere diameters zijn niet nodig en zijn moeilijker te reinigen. Op het laagste punt In de persleiding zit meestal een aftapmogelijkheid voor melk en reinigingswater. Deze aftapmogelijkheid kun je opendraaien. Soms gaat deze automatisch open wanneer het vacuüm wegvalt. In de persleiding zit ook het filter. Er zijn verschillende filterafmetingen. De grootte van het filter is vooral afhankelijk van de hoeveelheid de melk die door het filter moet gaan. 

Figuur 4. Terugslagklep

Omhoog

3.17 De spoelleiding

Een spoelleiding met spoelstellen/spoeljetters kom je alleen tegen bij de melkmachines met melkleidingsysteem. De spoelleiding wordt tijdens de reiniging gebruikt voor wateraanvoer naar de melkstellen. Tijdens het melken wordt de spoelleiding niet gebruikt.

Vacuüm-/spoelleiding, melkmeetglazen

Melkmachines met melkmeetglazen en melktransportleiding hebben een vacuüm-/spoelleiding. Op deze leiding zijn de meetglazen en de spoelstellen aangesloten. Tijdens het melken is deze leiding aangesloten op de vacuümleiding. De leiding heeft dan de functie als vacuümleiding. De melkmeetglazen worden dan onder vacuüm gehouden via de vacuüm-/spoelleiding. De lucht wordt op dat moment afgevoerd naar de vacuümleiding en vacuümpomp. De spoelstellen zijn op dat moment afgesloten. Als de koe uit is, wordt de melk afgevoerd via de melktransportleiding. Tijdens de reiniging wordt de verbinding met de vacuümleiding afgesloten. De leiding moet dan in omgekeerde richting water aanvoeren naar de meetglazen en de spoelstellen. Deze leiding functioneert dan als spoelleiding. Vandaar de dubbele naam:  vacuüm-/spoelleiding.

Voordelen van melkmeetglazen zijn:

  • De melkproductie per koe is af te lezen

  • De melk is eenvoudig te separeren

De nadelen van meetglazen zijn:

  • Warm water bij de reiniging zal sneller afkoelen

  • De vacuümbuffer van het meetglas is niet zo groot als men denkt, zeker als ze vol zitten met melk

Figuur 5. Melkmeetglas

Omhoog

3.18 Hulpapparatuur bij het melken

Melkslanggeleiders
Om een koe vlot en volledig uit te melken moet je het melkstel goed onder de koe hangen. Er mogen geen spenen worden afgekneld en het gewicht van het melkstel moet op de juiste wijze over alle vier de spenen verdeeld zijn. Hiervoor zijn melkslanggeleiders ontwikkeld. Door  de  lange  melkslang  in  een  melkslanggeleider  te  bevestigen  kun  je  het  melkstel  in  een  goede  positie dwingen. Op deze manier kunnen alle vier kwartieren meer gelijktijdig uitgemolken worden en zal de koe vlotter en vollediger uitgemolken worden. Bij zwaardere melkstellen kan de melkklauw ook op een arm bevestigd worden zodat de melker minder belast wordt tijdens het onderhangen. Vooral bij grotere stallen is dit een belangrijk ergonomisch onderdeel voor de melker.

Figuur 6. Melkslanggeleider

Afneemapparatuur
Tijdens het melken daalt het vacuüm onder de speen omdat er melk in de klauw en slangen komt. Het vacuüm onder de speen is tijdens het melken dus veelal lager dan het bedrijfsvacuüm. Echter, als een koe uitgemolken is en de slangen leeg zijn, zal het volle bedrijfsvacuüm op de speen inwerken. Dit wordt blindmelken genoemd. Met afneemapparatuur/afnameapparatuur kun je blindmelken voorkomen. Afneemapparatuur wordt meestal aanbevolen wanneer :

  • op de grupstal met meer dan drie melkstellen gemolken wordt. Melkstopapparatuur is op de grupstal ook mogelijk

  • in een doorloopmelkstal met meer 8 melkstellen gemolken wordt

Bij gebruik van afneemapparatuur heb je een melkstroomindicator of een melkmeter nodig om het afnamemoment vast te stellen. Middels de melkstroomindicator ( zie later) wordt aangegeven  wanneer een koe uitgemolken  is. De melkstroomindicator geeft  vervolgens  een  signaal  door aan  de afneemapparatuur. Een koe wordt beschouwd als uitgemolken wanneer de regelmatige melkstroom kleiner is dan 0,3/0,4 kg/min.gedurende 20 seconden. Dit moment kan dus vastgesteld worden door de melkstroomindicator.

Werking afneemapparatuur
Door de afnameapparatuur wordt na het melken van de koe het melkstel automatisch afgenomen. In grote lijnen is het principe als volgt: De afneemapparatuur bestaat uit een cilinder met daarin een zuiger. Aan deze zuiger is een nylonkoord of ketting bevestigd waarvan het andere einde is verbonden met de melkklauw. Op het signaal van de melkstroomindicator wordt de afnamecilinder onder vacuüm gebracht en wordt gelijktijdig het vacuüm in het melkstel weggenomen. De zuiger trekt het koord aan en het melkstel wordt afgenomen.

Uit Melkveebedrijf:  "Veel afnames staan niet goed afgesteld" 2011"

Vertragingstijd
Om te voorkomen dat het melkstel na onderhangen meteen weer wordt afgenomen is een buffertijd ingebouwd.

De overbruggingstijd
Deze wordt aangezet bij het aansluiten van de koe. Overbruggingstijd heeft dus de taak dat het melkstel niet te vroeg wordt afgenomen bij het begin van het melken als bijvoorbeeld de melkstroom nog onvoldoende opgang is gekomen. Vaak duurt deze tussen de 60 - 120 seconden. 

Als aan het einde van het melken de melkstroom gedurende 15-20 sec. kleiner is dan 0,3 kg per minuut (spreiding 0,2 tot 0,5 kg melk/min.), dan zal het melkstel automatisch moeten worden afgenomen bij afneemapparatuur. Door 15-20 sec in te bouwen wordt het melkstel vertraagd afgenomen. Het melkstal mag niet afgenomen worden wanneer een koe even hoest of schrikt of iets dergelijks en de melkstroom even iets lager is. Deze 15-20 sec noemen we de vertragingstijd.

De melkstroomindicator
Er zijn meerdere typen melkstroomindicatoren te onderscheiden:

  • niveau-indicator:

    • met gebruik van elektroden

    • met gebruik van een vlotter

  • geleidbaarheidindicator

  • infrarood-indicator

  • elektronische melkmeters

Melkstroomgestuurd melken
Bij melkmachines met het melkstroomgestuurd melken zijn de drukwisselaars regelbaar  tijdens het melken. De instelling van de drukwisselaar  wordt bepaald door de melksnelheid van de koe. Geeft een koe de melk snel af, dan zorgt de drukwisselaar voor een langere zuigslag. Bij het melkstroomgestuurd melken wordt tijdens de maximale melkafgifte ook vaak het vacuüm onder de speen verhoogd.  Op deze manier wordt elke koe op haar eigen manier gemolken. De melksnelheid wordt in deze situatie gemeten door een elektronische melkmeter.

Melkstroomstimulatie
In dit systeem zorgt gaat de pulsator aan het begin van het melken van een koe 2x zo snel pulseren en wordt de zuigrustslag verhouding omgekeerd. Doel is een stimulerende werking te geven tot dat de melkstroom voldoende opgang is gekomen. Tijdens het melken is het aantal pulsaties per minuut en de zuig - rustslagverhouding weer normaal. Belangrijk is dat een dergelijk systeem melkstroomgestuurd werkt.

Het vier-kwartieren melkstel
De laatste ontwikkelingen op het gebied van hulpapparatuur is het vier-kwartieren melkstel. Dit  melkstel is verdeeld in 4 begeleidingskamers. In tegenstelling tot conventionele systemen, wordt de melk niet langer verzameld in de melkklauw, maar wordt de melk uit elk kwartier individueel naar het melkopvanggedeelte geleid. De automatische vacuümschakelaar activeert het volledige vacuüm van elk individueel kwartier als de melkbeker wordt aangesloten. Het vacuüm blijft hierdoor stabiel omdat de kans op lucht zuigen klein is. De melkbekers kunnen  hierdoor één voor één of alle vier tegelijk worden aangesloten.


Melkvoerend deel

Dairymaster 

 Delaval

Fullwood 

 GEA 

Boumatic 

SAC 

Lely 

Omhoog

Related content

4. Reinigen en ontsmetten
4. Reinigen en ontsmetten
More like this
3.1.1 Fokken op veerkracht bij melkkoeien (2024)
3.1.1 Fokken op veerkracht bij melkkoeien (2024)
More like this
10. Melkverwerking of zuivelbereiding
10. Melkverwerking of zuivelbereiding
More like this
3.5.2 Broeikasgasemissie; een nieuwe eigenschap in het fokdoel voor rundvee (2024)
3.5.2 Broeikasgasemissie; een nieuwe eigenschap in het fokdoel voor rundvee (2024)
More like this
7. Melkstallen
7. Melkstallen
More like this