Natuurlijk gedrag van dieren
Een dier vertoont 'natuurlijk gedrag' uit zichzelf. Het gedrag is aangepast aan de (natuurlijke) omstandigheden waarin het dier leeft en helpt het dier om te overleven. Er zijn verschillende soorten natuurlijk gedrag. De belangrijkste zijn voortplantingsgedrag, maternaal gedrag, foerageergedrag, rustgedrag en territoriumgedrag.
Voortplantingsgedrag
De instinctieve drang tot voortplanting zorgt ervoor dat in de natuur de mannetjes en vrouwtjes elkaar opzoeken en zich voortplanten. Het seksuele gedrag verschilt sterk tussen diersoorten en wordt bepaald door de natuurlijke leefgewoonten. Sommige dieren zoeken een partner voor het leven, zoals de pinguïn. Andere dieren leven in groepen met wisselende partners, zoals schapen, runderen en paarden. Er zijn ook dieren die het grootste deel van het jaar solitair leven en die alleen een partner opzoeken als ze vruchtbaar zijn, zoals de wilde kat en de orang oetan. Bij veel diersoorten gaat aan de paring baltsgedrag vooraf. De balts bestaat uit een aantal karakteristieke, soortspecifieke gedragingen om mogelijke partners te lokken
Maternaal gedrag
Onder maternaal gedrag vallen alle natuurlijke gedragingen van het moederdier tegenover haar nakomelingen. Het natuurlijke maternale gedrag verschilt sterk per diersoort. Het wordt vooral bepaald door de weerbaarheid van de nakomelingen. Er zijn nakomelingen die al heel snel zelfstandig moeten zijn, bijvoorbeeld de zeeschildpad. Als de jongen uit het ei komen, zijn ze helemaal op zichzelf aangewezen. Er zijn ook nakomelingen die heel lang de zorg van één of beide ouders nodig hebben, zoals jonge papegaaien. De behoefte aan interactie met de ouders is erfelijk bepaald. Voor veel diersoorten is contact met de ouders essentieel voor de ontwikkeling van normaal, natuurlijk gedrag.
Foerageergedrag
De manier van zoeken, eten en verteren van voedsel verschilt per diersoort. Paarden besteden ongeveer 16 uur per dag aan het zoeken en eten van plantaardig voedsel. Kippen hebben maagkiezel nodig om hun eten te kunnen verteren. Kippen moeten dus kleine steentjes kunnen oppikken. Sommige reptielen, zoals slangen, kunnen na het verorberen van een prooidier langere tijd zonder voedsel. Ook verschillen diersoorten in hun stofwisselingsgedrag. Sommige dieren laten de ontlasting gewoon ergens vallen, terwijl andere diersoorten hun ontlasting begraven. En er zijn ook dieren die steeds op dezelfde plek plassen en poepen.
Rustgedrag
Het natuurlijke rustgedrag is de behoefte om naast actieve perioden ook minder actieve perioden te hebben. De leefomstandigheden zijn bepalend voor de mate waarin dieren rusten en de manier waarop zij rusten. Veel dieren hebben van nature een dag- en nachtritme, maar de intensiteit van het rustgedrag verschilt per diersoort. Sommige prooidieren gaan gewoon slapen, hoewel zij altijd alert moeten zijn om niet door een predator gegrepen te worden. Andere dieren slapen niet echt, maar dommelen staande een beetje in, zoals het paard. Walvissen en dolfijnen verdrinken als ze zouden gaan slapen. Bij deze dieren is daarom steeds één van de twee hersenhelften min of meer in rust. Sommige dieren houden een winterslaap om zo voedselschaarste te overleven.
Territoriumgedrag
Een territorium is een gebied om in te wonen, voedsel te zoeken en de jongen te verzorgen. Een dier heeft vaak een eigen territorium dat hij afbakent. Dat doen ze bijvoorbeeld met geurtekens (urine, ontlasting of vocht uit speciale klieren) of met krabtekens op bomen. Territoriumgedrag is erop gericht om het gebied tegen binnendringende soortgenoten te verdedigen. Een dier gaat dan bijvoorbeeld imponeren, dreigen en/of vechten.