Oorzaken van gedrag
Dierengedrag is alles wat een dier doet of laat (juist niet doet). Het gedrag van dieren is erop gericht om de overlevingskans van het dier zelf en die van zijn soort te vergroten. Iedere gedraging is het directe gevolg van inwendige en uitwendige prikkels die het dier motiveren om iets wel of juist niet te gaan doen.
Uitwendige prikkels
Dieren reageren op prikkels uit hun omgeving. Dit soort prikkels noem je uitwendige prikkels. Uitwendige prikkels neemt een dier waar met zijn zintuigen: zijn zicht, gehoor, reuk, smaak en tast. Een hond ziet bijvoorbeeld een andere hond. Zijn ogen registreren de informatie en geven dit door aan de hersenen. Via de hersenen wordt de hond zich ervan bewust dat er een andere hond loopt. Vervolgens vertoont hij een bepaald gedrag, bijvoorbeeld blaffen.
Inwendige prikkels
Dieren reageren ook op inwendige prikkels. Inwendige prikkels ontstaan binnenin het lichaam. Het lichaam registreert een interne verandering en reageert daarop met bepaald gedrag. Een inwendige prikkel kan een hormoon zijn, een pijngevoel of een hongergevoel. Bij een hongergevoel registreert het lichaam een verandering in de maag (te weinig voedsel), waardoor de motivatie om te eten ontstaat. Vervolgens vertoont het dier een bepaald gedrag, bijvoorbeeld op jacht gaan of eten.
Drempelwaarde
In zijn natuurlijke omgeving krijgt een dier met een grote hoeveelheid prikkels te maken. Die prikkels komen binnen via zijn zintuigen. Het is onmogelijk voor een dier om op alle prikkels te reageren. Daarom moet een prikkel eerst een bepaalde hoogte bereiken. Die hoogte noem je ´drempelwaarde´. Pas als een prikkel die drempelwaarde bereikt, is de motivatie hoog genoeg om het gedrag uit te gaan voeren.
Sleutelprikkel
Een prikkel waarop altijd hetzelfde gedrag volgt, noem je een sleutelprikkel. Volwassen zilvermeeuwen hebben een gele snavel met daarop een rode vlek. Die gele snavel met rode vlek is de sleutelprikkel voor kuikens om te bedelen om voedsel.