Granen

Fusarium is een verzamelnaam voor een aantal schimmelaantastingen, die vooral tijdens de afrijping schade veroorzaken. De bekendste zijn de sneeuwschimmel (Gerlachia nivalis) en de rode kafschimmel ( Fusarium spp).

De ziekte is herkenbaar aan waterige grijze vlekken met een scherpe zwart-bruine begrenzing.

Septoria komt vooral in tarwe voor. Na de winter kun je op bladeren ronde tot ovale lichte vlekken onderscheiden . De bladeren zijn in het voorjaar geheel of gedeeltelijk dood en bezet met vruchtlichamen, de zgn. pycnidiën.

Vooral tarwe en rogge worden door deze roest soort aangetast. In tegenstelling tot gele roest is bruine roest een warmte minnende schimmel. Bruine roest treedt dus vaak nog laat in het groeiseizoen op.

Deze roest komt vrijwel uitsluitend bij gerst en bij een aantal grassoorten voor. Dwergroest is te herkennen aan de oranje-bruine sporenhoopjes, die verspreid op het blad voorkomen.

Moederkoorn komt meestal voor bij rogge, maar kan ook op andere graangewassen en op grassen worden aangetroffen. 

Streeproest (syn. Gele roest) kan op verschillende graangewassen en grassen voor komen. Van de graangewassen is vooral tarwe gevoelig. Streeproest is te herkennen aan de gele sporenhoopjes, die in lengterijen op het blad liggen.

Vanaf halverwege de jaren negentig komt gele-bladvlekkenziekte (DTR) voor in ons land. Het begin stadium kun je herkennen aan de geel-bruine bladvlekken met een donkere kern.

Gerstevergelingsvirus herken je aan geelverkleuring, die begint aan de top van het blad en zich verder verspreidt naar de basis. Het virus komt voor in tarwe en gerst.

Graanklanders zijn 3 tot 4 mm lange donkerbruine snuitkevertjes, die vooral in de bewaring van granen schade kunnen aanrichten.

Als in een vroeg stadium grote aantallen graanluzien voorkomen, dan kan er opbengstderving plaatsvinden door zuigschade.

De kevers van het graanhaantje of grasgoudhantje zijn staalblauwe, glanzende kevertjes, die vraatschade veroorzaken in granen. De larven zijn gelig van kleur.

Het graswortelknobbelaaltje heeft eenzaadlobbige gewassen als waardplant. Volgens het aaltjesschema geeft het veel schade in ui, zomertarwe en in suikerbiet.

De aantasting komt vooral in haver, zomergerst en mais. Wintertarwe, rogge en wintergerst zijn minder gevoelig. Ook grassoorten zijn waardplant voor het aaltje.

Septoria nodorum is een van de afrijpingsziektes. Afrijpingsziekte is een verzamelnaam van alle ziektes, die tijdens bloei en afrijping op het gewas voor kunnen komen.

Meeldauw kan op vrijwel alle grassen en granen voorkomen. Bij de granen worden vooral gerst en tarwe aangetast.

Deze schimmelziekte komt vooral bij wintergerst voor. Eerst ontstaan op het blad puntjes, die later uitgroeien tot netvormige structuren.

Oogvlekkenziekte is één van de voetziektes in tarwe, rogge en gerst. De ziekte is te herkennen aan op een oog lijkende vlekken aan de stengelvoet van de graanplant. De oogvlekken zijn ovaal met een lichtbruine rand en een lichter centrum.

De smalle graanvlieg heeft één generatie per jaar. De eieren worden door de vliegen op de kale grond afgezet in de periode half juli tot eind augustus.

Strepenziekte is een schimmelziekte, die voorkomt bij haver en bepaalde grassoorten.

Tarwe, gerst en haver kunnen door de stuifbrand schimmels worden aangetast.

De ziekte is te herkennen aan een zwart glimmend schimmelmatje aan de voet van de plant. Tarwehalmdoder tast vooral de wortels en de stengelvoet aan.

Aantasting van de tarwestengelgalmug is te herkennen aan de zadelvormige ribbels, die op aangetaste stengels ontstaan. Deze ribbels zijn de gallen van de galmug. Aangetaste gewassen geven minder opbrengst.