4. Dierlijke productie
De kern van de biologische bedrijfsvoering in de veehouderij (dierlijke productie) is
Dieren: komen zoveel mogelijk uit de biologische keten, dus van opfok op eigen bedrijf of van een andere biologisch (opfok)bedrijf.
Rassen kunnen tegen een stootje: biologische veehouders werken vaak met andere rassen of fokken door op andere kenmerken, zodat dieren beter passen is de biologische houderij en keten. Het gaat dan om robuustere rassen met een betere ruwvoer-opname en langere levensduur, b.v. dubbeldoel-koeien die na een langere levensduur nog een hogere restwaarde hebben.
Antibiotica niet preventief, alleen curatief: antibiotica mogen niet preventief worden gebruikt. Het antibioticagebruik is daardoor veel lager. Ziekten worden zoveel mogelijk voorkomen, b.v. door andere houderij-systemen en het gebruik van robuustere vee-rassen, en waar mogelijk worden alternatieve middelen gebruikt. De biologische veehouderij draagt daardoor aantoonbaar minder bij aan de opbouw van antibiotica-resistentie.
Dierenwelzijnseisen: zijn strenger dan in de gangbare landbouw. Daarom voldoen producten uit de biologische veehouderij altijd aan het driesterren-beter leven - keurmerk (n.b. niet alleen door de eisen aan de houderij maar ook door de eisen aan de volgende stappen in de keten, b.v. de slachterij). Deze eisen verschillen uiteraard per diergroep. Het gaat echter altijd om meer ruimte per dier en meer mogelijkheden om natuurlijk gedrag tot uitdrukking te laten komen. Snavelkappen is niet toegestaan. In de biologisch-dynamische veehouderij is ook onthoornen niet toegestaan.
Uitloop buiten, weidegang: is (vrijwel) altijd verplicht. De eisen hieraan verschillen per diergroep. Biologische koeien hebben altijd weidegang.
Minimale slachtleeftijd: deze is per diergroep bepaald.
Diervoeders zijn biologisch: het gebruikte diervoeder is (vrijwel helemaal) van biologische herkomst, uit eigen teelt of ingekocht. Voor graasdieren geldt: 100% biologisch (hulpstoffen uitgezonderd), ten hoogste 40% van het rantsoen is krachtvoer en ten minste 60% van het voer is afkomstig van het eigen bedrijf of uit de regio. Voor varkens en pluimvee geldt: 5% van het voer mag nog uit gangbare ingrediënten bestaan, en ten minste 20% van het voer is afkomstig van het eigen bedrijf of uit de regio. Kippen en varkens moeten ook ruwvoer aangeboden krijgen (daarvoor geldt geen minimum). Voor de biologisch-dynamische rundveehouderij geldt: minimaal 80% van het voer van eigen bedrijf; voor geiten is dat 60% en voor varkens en pluimvee 50%.
Mest biologisch gebruiken: mest is in de biologische landbouw een essentieel onderdeel van de kringloop. Biologische bedrijven gebruiken een deel van de mest zelf en zetten evt. een deel af naar biologische akker- en tuinbouwbedrijven. Deze bedrijven vormen dus zoveel mogelijk een gesloten kringloop.
AANSLUITING OP BASISKENNIS
Veel van de (gangbare) basiskennis bij wat je in dit hoofdstuk kunt leren is te vinden op de wiki-pagina Melkveehouderij . Zie onder meer de wiki Cursusmateriaal meldveehouderij.
inleiding op niveau 2
Een mooie eerste kennismaking op niveau 2 en VMBO vind je hier: https://blauwgroenlespakket.nl/melkveehouderij-mbo2/ . Het lespakket werkt met de begrippen Natuurinclusief en Kringlooplandbouw, maar het meeste geldt ook voor biologische melkveehouderij.
Verdieping
Video's met 'verhalen' over wat biologische veehouderij is.
Op weg naar een natuurinclusieve landbouw : veehouder Annette Harberink
Van gangbare zeugen naar biologische vleesvarkens - http://www.pigbusiness.nl
Omschakelen naar biologische melkveehouderij in het kort
In deze PDF worden een paar kernpunten betreffende (omschakelen naar) biologische melkveehouderij kort en duidelijk uitgelegd: wel-niet omschakelen, bodemkwaliteit, graslandmanagement, voer, diergezondheid en de bedrijfseconomische kant. Deze punten komen verderop in dit hoofdstuk uitgebreider aan de orde. Je kunt deze info ook als podcast binnenhalen.
Verdieping
basisregels biologische veehouderij, artikelen over diverse onderwerpen.
De bedrijfsvoering van een biologisch veebedrijf wordt mede bepaald door de geldende regelgeving voor de biologische landbouw. Skal certificeert bedrijven die aan deze voorwaarden voldoen en ziet erop toe dat het bedrijf volgens de voorschriften blijft werken (zie verder hoofdstuk 5). De informatie hierover vind je op de SKAL-pagina veehouderij . Vereniging De Natuurweide, de bedrijfstak-vereniging van biologische melkveehouders onder Bio-huis, hanteert een programma van Aanvullende normen. Ook voor de biologisch-dynamische veehouderij geldt een aantal aanvullende normen. Zie voor deze aanvullende normen:
Diverse onderwerpen (ter oriëntatie; zie verder volgende paragrafen)
infoblad over biodiversiteit en kringlooplandbouw, met praktijkvoorbeelden: infoblad kringlooplandbouw en biodiversiteit . Zie de pagina over Veehouderij.
Over de multifunctionele rol van kruiden in de kringloop van een melkveebedrijf, artikel Ekoland, juni 2017
Agroforestry en het melkveebedrijf, artikel Ekoland, februari 2018
Hamvraag: is het mogelijk om melk klimaatneutraal te produceren?, artikel Ekoland, juni 2018
Jelmer Zandbergen onderzocht voor zijn Msc studie het houden van kippen in een boomgaard, artikel Ekoland, maart 2017
Gezondheid biologische biggen, artikel Ekoland, februari 2017
Met bomen meer bijen, artikel Ekoland, oktober 2016
Toenemend bewustzijn over dierenwelzijn en milieu zorgt voor lagere vleesconsumptie : De vleeswereld, artikel Ekoland, oktober 2017
CBS - Hogere omzet biologische melkveebedrijven (cijfers 2018). Voor een analyse van het verschil in saldo biologisch - gangbaar in de periode 2011 - 2020 zie https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/03/resultaat-biologisch-landbouwbedrijf-hoger-dan-gangbaar-bedrijf In 2020 was het saldo van biologische melkveebedrijven gemiddeld 20% hoger dan van de gangbare.
Interview Imke de Boer 'Veehouderij onmisbaar in voedselvraagstuk'