3.2.2 Huisvlieg
Huisvliegen kunnen verschillende soorten voedsel opnemen. Voordat de vliegen of larven gaan eten, moet bepaald worden of het eten geschikt is. Dit doen de vliegen doormiddel van geur en smaakreceptoren die onder hun pootjes zitten. De volwassen vliegen bepalen ook of het geschikt is om eitjes in te leggen.
De volwassen dieren en de larven zuigen vloeibaar voedsel op. In het lichaam van de larven vindt er de zogenaamde reflux plaats: het voedsel kan meerdere keren heen en weer gestuurd worden tussen de verschillende onderdelen van het verteringstelsel. Er worden enzymen toegevoegd die het voedsel helpen vloeibaar te maken.
De larven van de huisvlieg leven in het substraat, dus in hun voedingsmateriaal. Uit onderzoek blijkt dat de temperatuur van dit substraat tijdens de actieve ‘voedingsfase’ behoorlijk kan stijgen. De meningen zijn nog verdeeld over de maximumtemperatuur, maar tot ongeveer 41 ֯C zouden er geen negatieve gevolgen zijn voor de larve zelf. Zodra het te heet wordt beweegt de larve zich uit het substraat, naar de oppervlakte. Niet zozeer een probleem voor de larve, maar wel voor de kweker. Welke temperatuur van het substraat optimaal is, hangt ook af van het vochtpercentage. Als het vochtpercentage toeneemt, kunnen de larven beter omgaan met hogere temperaturen. Water is niet alleen belangrijk voor temperatuurcontrole, maar ook als voedingstof en voor het opnemen van voedingstoffen.
Er wordt nog veel onderzoek gedaan naar het optimale substraat om de larven in te laten groeien. Enkele substraten die daarbij gebruikt worden zijn gierst- en tarwezemelen, mest, restafval van bierbrouwerijen, bloed of de inhoud van een koeienmaag. Uit deze onderzoeken bleek, net als bij de BSF, dat het substraat effect heeft op de voedingstoffensamenstelling van de larven.