Roofwantsen - of bloemwantsen
Prooi: bladluizen en bladvlooien, tripsen, spintmijten, galmuglarve
Wetenschappelijke naam: Anthocoris nemoralis, Macrolophus caliginosus en Orius sp
Groep: Natuurlijke vijanden
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
Herkenning |
---|
De bloemwantsen of roofwantsen zijn 2 tot 6 mm lang en hebben een spitse steeksnuit. Zij zijn bruin-zwart van kleur met lichte vlekken op de dekschilden. Kenmerkend zijn het grote, driehoekige schildje achter het borststuk en de vleugels die in de voorste tweederde leerachtig (als een dekschild) zijn en achteraan voor eenderde doorzichtig zijn. En kenmerkend is de steeksnuit waarmee zij hun prooi uitzuigen. De eieren worden in het weefsel van bladeren gelegd. De larven zijn ovaal van vorm en lijken op het volwassen dier. Ze zijn licht- tot donkerbruin van kleur en eten hetzelfde voedsel als de volwassen dieren. In Nederland leven zo'n 300 soorten roofwantsen. |
Levenswijze |
---|
In de winter gaan ze, wanneer het niet te koud is op zoek naar voedsel. Ze zuigen graag de eieren van bladluizen en bladvlooien uit. In de zomer leven ze vooral van bladluizen, maar vallen af en toe ook kleine rupsen, tripsen en andere insecten aan. Prooidieren van Anthocoris zijn bladluizen, bladvlooien en tripsen. Van Orius: spintmijten, tripsen en galmuglarven In perenboomgaarden is Anthocoris nemoralis verreweg de belangrijkste natuurlijke vijand van de perebladvlo. De perenbladvlo kan door insecticiden moeilijk worden bestreden. De volwassen roofwantsen kunnen zich ook met stuifmeel voeden en leven ongeveer 3-4 weken. Grotere schildwantsen vallen ook insecten zoals rupsen aan die zij leegzuigen. De roofwants Orius wordt veel toegepast in de glastuinbouw. Ze eten spintmijten, trips, witte vlieg en galmuglarven. Orius is de enige natuurlijke vijand die ook de volwassen tripsen aanpakt. Vaak genoeg ziet men een Orius met een trips op zijn snuit gespiest over het blad lopen. |
Maatregelen |
---|
Roofwantsen overwinteren in houtwallen, hagen, struikgewas, ruige slootkanten en tussen dor blad. Daar vinden ze in de lente ook hun eerste voedsel om aan te sterken. Deze soorten worden gestimuleerd door de aanwezigheid van schuilplaatsen en voedsel in bosjes, windsingels, overhoekjes, een afwisselende erfbeplanting of door bijvoorbeeld jaarlijks gedeelten van slootkanten niet te maaien. Het is belangrijk om zo min mogelijk breedwerkende gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Op milieu-effectkaarten en www.milieumeetlat.nl is te zien welke selectieve middelen min of meer veilig zijn voor natuurlijke vijanden. |
Meer informatie |
---|