Zweefvliegen

 Prooi: bladluizen

 Wetenschappelijke naam: Syrphidae

 Groep: Natuurlijke vijanden

Zweefvliegen lijken op bijen en wespen, maar hebben twee vleugels
Larve snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus)
Zweefvliegen ei
Pop snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus)

Klik op de afbeelding voor een vergroting.

 

Herkenning

Herkenning

De meeste zweefvliegen  zijn tussen de 5 en 10 mm groot en zijn vaak geel-zwart gestreept. Ze worden vanwege hun kleurenpatroon vaak met wespen verward.

De gelijkenis met wespen en bijen beschermt ze dikwijls voor aanvallen van vijanden zoals vogels. Ze zijn echter gemakkelijk als vliegen te herkennen door hun grote ogen, korte voelsprieten en omdat zij slechts een paar vleugels hebben. Kenmerkend is dat zweefvliegen bijna op één plaats stil in de lucht kunnen staan, vandaar hun naam.

Ze sporen al vliegend bladluiskolonies op om daar hun eitjes op af te zetten. De eieren zijn langwerpig glanzend wit en hebben aan de buitenkant een netvormige structuur. Ze worden afzonderlijk of in kleine groepjes gelegd. De larven zijn half doorzichtige maden tot 15 mm lang zonder poten en bewegen zich voort als slakken. De larven van de verschillende soorten zijn heel verschillend van vorm en kleur. Ze verpoppen in een druppelvormig bruin of groen omhulsel. In Nederland komen ruim 300 soorten zweefvliegen voor, waarvan de larven heel verschillende levenswijzen en gedrag hebben. Veel grote zweefvliegen (bijv. Eristalis-soorten) hebben larven die van rottend materiaal leven. Ongeveer 80 soorten hebben larven die leven van bladluizen.

De Snor- of pyamazweefvlieg, Episyrphus balteatus, is een zeer algemene zweefvlieg die werkelijk overal aangetroffen kan worden. De soort heeft een rossige achterlijf met op elk segment 2 zwarte bandjes: een rechte band en een snorvormig bandje. De larven jagen op bladluizen op kruiden en struiken. In sommige jaren zijn er massale invasies van deze soort vanuit zuidelijk Europa en worden ze in miljoenen waargenomen

Levenswijze

Levenswijze

Volwassen zweefvliegen hebben stuifmeel of nectar uit bloemen nodig om eitjes te kunnen leggen. Ze kunnen lang op een plaats in de lucht stilstaan en heel plotseling van plaats veranderen. De larven leven onder andere in vochtige grond, modder, mest en uitwerpselen, vermolmd hout of rottende plantendelen. Larven van bladluisetende soorten kunnen in 2 weken wel 700 luizen opvreten. Zij zoeken hun prooi hoofdzakelijk in de schemering en in het donker. Er zijn soorten met maar een generatie per jaar. De larven van deze soorten hebben een rustperiode van juni tot april van het jaar daarop. Andere soorten hebben twee generaties en zij hebben twee rustperiodes (zomer en winter). De volwassen vrouwtje die overwinteren kunnen al vroeg in het voorjaar eitjes leggen.

Maatregelen

Maatregelen

De larven van zweefvliegen zijn efficiënte bestrijders van bladluizen. Aantrekkelijk voor zweefvliegen zijn weilanden en grasvelden met bloeiende kruiden (vooral soorten met gele bloemen) en bloeiende weegbreesoorten. Volwassen zweefvliegen hebben stuifmeel en/of nectar uit bloemen nodig om eitjes te kunnen leggen. Zij hebben dus baat bij bloemrijke akkerranden.

Het is belangrijk om zo min mogelijk breedwerkende gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Op milieu-effectkaarten en www.milieumeetlat.nl is te zien welke selectieve min of meer middelen veilig zijn voor natuurlijke vijanden.

Meer informatie

Meer informatie

  •  

Â