12.6: Kweek(fok)programma's voor vissen (2024)
Wereldwijd kweken in aquacultuursystemen met: Atlantische zalm, regenboogforel, Nijltilapia, Europese zeebaars
Aquacultuur is een relatief recente activiteit om voedsel te produceren. De gebruikte voeder- en kweektechnologie zijn vaak aanpassingen van technologieën die in de veehouderij al worden gebruikt. Er zijn echter een aantal eigenschappen van vissen die anders zijn dan bij de traditionele boerderijdieren: veel gekweekte vissoorten zijn carnivoren, vissen zijn meer afhankelijk van hun omgeving wat betreft waterkwaliteit, zuurstofbeschikbaarheid en temperatuur en het aantal nakomelingen is over het algemeen veel groter bij vissen. Vissen zijn koudbloedig en gaan daarom heel efficiënt met de energie in het voer om.
Vergeleken met de andere dieren die voor de voedselproductie worden gebruikt, vond de domesticatie van de zalm zeer recent plaats. In het domesticatieproces wordt fokkerij, genetische verbetering, pas een paar decennia toegepast. In 1971 werd in Noorwegen een nationaal kweekprogramma voor zalm ontwikkeld en dit was het begin van een snel ontwikkelende aquacultuur waarbij naast de zalm ook de regenboogforel, de goudbrasem, de Europese zeebaars, de gewone karper en de tarbot worden gebruikt.
Selectie methode
Genetische verbetering bij de belangrijkste vissoorten is gebaseerd op genomic selection met door de bedrijven zelf ontwikkelde SNP-chips. De referentiepopulaties bestaan uit families van volle- en half broer en zussen. De genomic selection is vooral waardevol voor de selectie op slachteigenschappen en ziekteresistentie.
Bij de start van de fokprogramma’s werd familieselectie toegepast vanwege de noodzaak om broedmateriaal te selecteren op verschillende eigenschappen of op eigenschappen die niet bij levende dieren konden worden vastgelegd. Daarvoor moesten gegevens van familieleden worden verzameld, b.v. vetgehalte en kleur van het vlees, opbrengst aan ingewanden en filet, en ziekteresistentie. Kenmerken waarop wordt geselecteerd zijn groei, opbrengst en kwaliteit van de filets, en, in mindere mate, het paaiseizoen, de leeftijd waarop ze zich kunnen voortplanten en de morfologie (misvormingen). Bij de Atlantische zalm, de forel en de tilapia is een genetische vooruitgang van 7-10% per generatie gerapporteerd voor de groeisnelheid. Dit is 2 tot 3 keer meer dan bij selectie op groei bij boerderijdieren.
Familieselectie was traditioneel duurder dan massaselectie, omdat families gescheiden moesten worden gehouden tot de leeftijd waarop ze konden worden gemerkt en de afstamming werd geregistreerd. Het gescheiden houden van families zorgde ook voor mogelijke gemeenschappelijke milieueffecten. Als alternatief zou afstammingsonderzoek met behulp van genetische markers kunnen worden toegepast. De families moesten echter nog steeds gescheiden worden gehouden totdat de overleving stabiel was om voldoende families en een gelijkmatige verdeling van de vissen over de families te garanderen.