10.1: Selectiecriteria en paringsbeslissingen
In de commerciële fokkerij van varkens en kippen wordt de selectie van de beste dieren gevolgd door het min of meer random, volgens toeval, paren van de geselecteerde dieren. Individuele paringsbeslissingen worden daar niet gemaakt omdat er op populatieniveau geen toegevoegde waarde is. Met andere woorden: paren resulteert niet direct in een echte verandering van de eigenschappen onder selectie. Op het individuele niveau kan er wel wat toegevoegde waarde zijn van paringsbeslissingen, vooral als er enkelvoudig verervende eigenschappen belangrijk zijn.
De redenen van een eigenaar om zijn/haar vrouwelijk dier te gebruiken voor de fokkerij kan verschillen van 1) het moeten produceren van nakomelingen om melkproductie op gang te krijgen, via 2) het streven naar een nakomeling met de hoogste kwaliteit, tot 3) ‘ook al is ze niet erg goed meer, we kunnen haar gebruiken voor de fokkerij’. Redenen voor specifieke keuzes van een individuele fokker voor een partner voor het vrouwelijk dier kunnen variëren van praktische redenen, zoals kosten en reistijd in het geval van natuurlijke dekking, via het voorkomen van sommige problemen, zoals erfelijke ziektes en het compenseren van tekortkomingen, tot gaan voor de meest populaire partner. Selectie criteria zouden moeten worden gedefinieerd voordat de beste partner geselecteerd wordt, maar in de praktijk zijn deze twee processen vaak gemixt. Toch moet je erop letten dat genetische vooruitgang alleen gecreëerd wordt door selectie en niet door paringen.
Eigenaren van vrouwelijke dieren maken de eigenlijke beslissingen om goedgekeurde mannelijke dieren te gebruiken voor de fokkerij of niet. Eigenlijk hebben zij dus de leiding over de echte fokkerij. Eigenaren van mannelijke dieren hebben alleen een ‘product’ op de markt. Zij moeten werk maken van de marketing van hun eigen product. Vaak is voor het daadwerkelijke gebruik de marketing minstens net zo belangrijk als de kwaliteit van de mannelijke dieren bij de partnerkeuze door de eigenaren van vrouwelijke dieren. Een topmannelijk dier bepaalt de competitieve waarde van een fokkerijorganisatie.
Dus:
Paringsbeslissingen hebben geen invloed op het populatieniveau, maar kunnen effect hebben op eigenschappen van individuele dieren.
Het verband tussen de selectie van partners en inteelt
Onthoud dat een dier is ingeteeld als zijn ouders verwant zijn: F dier = ½ * a tussen ouders. Ouders zijn verwant als ze voorouders gemeenschappelijk hebben. Hoe minder generaties tussen deze gemeenschappelijke voorouders zit en het ingeteelde dier, des te meer zijn de vader en de moeder aan elkaar verwant. Nakomelingen uit een paring van een volle broer en zus hebben een inteelt coëfficiënt van 0,5 * 0,5 = 0,25. Hoe minder twee ouders verwant zijn, des te minder ingeteeld zijn de nakomelingen. Sommige fokkerijorganisaties hebben richtlijnen om het paren van sterk verwante dieren te voorkomen. De Nederlandse Kennelclub (De raad van Beheer voor de Kynology in Nederland, de algemene overkoepelende organisatie van de verschillende hondenrassen in Nederland, die zorgt voor de stamboomregistratie van alle geregistreerde rashonden), heeft de richtlijn dat een hond geen stamboom krijgt als zijn moeder gepaard is met haar grootvader, vader, broer, zoon, of kleinzoon.
Dus:
Partner selectie zou rekening moeten houden met de additief genetische relatie tussen beide potentiele ouders, omdat dat een directe indicatie van de inteelt coëfficiënt in de nakomelingen geeft.