/
13.6.2: Gevolgen van GxE voor het fokprogramma

13.6.2: Gevolgen van GxE voor het fokprogramma

GxE interactie komt voor in iedere situatie waar één populatie gevoeliger is voor veranderingen dan de andere, wat aangegeven wordt door een steilere richtingscoëfficiënt in de reactie normen. Wat zijn de gevolgen voor het fokprogramma? Wanneer moet je in je berekeningen rekening houden met dat de nakomelingen anders kunnen presteren in een andere omgeving?

Een antwoord op deze vraag ligt in de genetische correlatie tussen prestaties in beide omgevingen. Als de correlatie laag is, of zelfs negatief, dan kan selectie op prestatie in één omgeving resulteren in een slechte prestatie in een andere omgeving. Bijvoorbeeld, als je zou selecteren voor de best presterende dieren in een omgeving die is geoptimaliseerd op alle mogelijke manieren (perfecte huisvesting, voer, gezondheid etc.), dan krijg je dieren met de beste genetische aanleg voor je eigenschap van interesse  IN DIE SPECIFIEKE OMGEVING. Echter, als je deze dieren zou gebruiken als ouders voor nakomelingen in een meer gemiddelde omgeving, dan zouden zij slecht kunnen presteren omdat zij de omstandigheden missen die nodig zijn om te presteren in die gemiddelde omgeving. De genetische correlatie tussen prestaties in twee omgevingen is een maatstaaf voor hoe bruikbaar het genotype in één omgeving is om te presteren in een andere omgeving. Met andere woorden, deze genetische correlatie geeft een indicatie of hetzelfde fokprogramma gebruikt kan worden voor beide omgevingen of niet. Natuurlijk is het testen van broers en zussen en nakomelingen in de omgeving waarin de nakomelingen terecht komen heel waardevol om selectiebeslissingen te optimaliseren.

Als verwacht wordt dat hetzelfde fokprogramma gebruikt kan worden voor veel omgevingen, is het misschien verstandiger om het fokprogramma op te splitsen. Deze beslissing zal afhangen van het antwoord op een paar vragen. Wat is de genetische vooruitgang nu en hoe zal dat verbeteren wanneer het fokprogramma wordt opgesplitst? Daarbij is je concurrentie positie ten opzichte van anderen op dezelfde markt heel belangrijk. Als fokkerijorganisatie kun je geld besparen door één fokprogramma te behouden, maar je kunt veel geld verliezen als je genetische vooruitgang mist en dus marktaandeel verliest aan je concurrent. Natuurlijk is dit het geval in fokkerij van boerderijdieren, maar dit kan ook bij paarden voorkomen! Het KWPN bijvoorbeeld heeft besloten om zijn fokprogramma in tweeën te splitsen: één voor dressuur en één voor springen. De selectie criteria voor beide specialisaties zijn verschillend. Hengsten voor dressuur worden niet meer getest op hun springkunsten, maar ze moeten uitmuntend kunnen lopen en een goede aanleg in de prestatie test laten zien. Hengsten voor het springen worden niet gestraft als ze minder mooi lopen, maar ze moeten wel een heel goede aanleg hebben voor springen. Het idee is dat dit voor meer genetische vooruitgang zou zorgen. Het kostte veel geld, maar het idee was dat de opbrengst hoger zou zijn dan de kosten en dat het marktaandeel vergroot zou kunnen worden. Omdat de splitsing van het fokprogramma nog maar recent is gebeurd, zijn de resultaten nog niet geëvalueerd. Maar de voorspelling is dat het een goede beslissing is geweest.

Een algemene regel bij het runnen van een fokprogramma is dat als de genetische correlatie tussen de prestatie in beide omgevingen onder de 0,6 valt, het goed is om je fokprogramma in tweeën te splitsen. Een correlatie hoger dan 0,6 geeft aan dat, ook al is de selectie van de ouders niet optimaal, het de kosten dekt om één fokprogramma aan te houden. Kosten zijn niet alleen financiële gevolgen, maar ook verlies van genetische respons op selectie als de populatie wordt verkleind en de moeite voor het behouden van de genetische diversiteit.

Twee omgevingen vragen om aparte fokprogramma’s als de correlatie tussen de prestaties in beide omgevingen onder de 0,6 komt

Related content

13.6.7: Correlaties en GxE interactie (new)
13.6.7: Correlaties en GxE interactie (new)
More like this
13.6.6: Bewijs voor het model voor de verdeling van voorraden (new)
13.6.6: Bewijs voor het model voor de verdeling van voorraden (new)
More like this
13.6: Interactie tussen genotype en milieu
13.6: Interactie tussen genotype en milieu
More like this
13.5: Praktische zaken die de respons op selectie beïnvloeden
13.5: Praktische zaken die de respons op selectie beïnvloeden
More like this
8.12: Samenvatting van fokwaardeschatting
8.12: Samenvatting van fokwaardeschatting
More like this
13.6.1: Eisen van het dier bepalen de omgeving
13.6.1: Eisen van het dier bepalen de omgeving
More like this