13.6.4: Limiterende voorraden (new)
Een derde reden voor het bestaan van een, vaak negatieve, correlatie tussen het kenmerk onder selectie en gevoeligheid voor de omgeving heeft niet veel te maken met de locaties op het genoom of met meerdere functies van een individueel gen. Het heeft veel meer te maken met het feit dat de dieren ‘keuzes’ moeten maken over waar ze hun voorraden, bijvoorbeeld hun energievoorraad, aan besteden. Dit zijn natuurlijk geen bewust gemaakte keuzes. We noemen ze keuzes omdat voorraden die besteed worden aan één proces of kenmerk niet meer aan iets anders besteed kan worden. Het mechanisme achter het ‘keuzes maken’ is nog niet helemaal duidelijk, maar het bestaat waarschijnlijk gedeeltelijk uit genetica en factoren zoals stadium van leven, conditie, gezondheid en een aantal andere factoren. Of de voorraden die nodig zijn voor verschillende processen beschikbaar zijn, zal afhangen van de beschikbaarheid en de kwaliteit van de beschikbare voorraden, maar ook op de voeropname capaciteit van het dier. Denk maar aan melkvee. Sommige koeien kunnen niet genoeg eten om hun lichaamsgewicht op peil te houden. Zij gebruiken al hun energievoorraden voor melkproductie, maar hebben een beperkte voeropname capaciteit, dus ze moeten hun eigen lichaamsreserves ook gebruiken voor de melkproductie.
Genetische correlaties bestaan voor de volgende redenen:
Linkage disequilibrium
Pleiotropische effecten
Concurrentie tussen levensprocessen in het gebruik van voorraden
Bij gedomesticeerde dieren kunnen selectie criteria worden gezien als een deel van de ‘overleving’. Wanneer dieren niet goed genoeg zijn, worden ze niet geselecteerd en zijn ze niet langer onderdeel van de fokpopulatie. Vanuit fokkerij oogpunt zijn ze dan ‘dood’. Melkkoeien worden bijvoorbeeld geselecteerd op een hoge melkproductie. Veel producerende koeien hebben vaak meer vruchtbaarheidsproblemen dan koeien die minder produceren. We kunnen het model voor voorraadverplaatsing gebruiken om inzicht te krijgen in waarom dat gebeurt. De koeien kunnen hun voorraden niet tegelijkertijd op overleving (melkproductie) én voortplanting toepassen. De koeien die het meest gebruiken voor melkproductie hebben een voordeel voor de selectie en dus een hogere kans op overleven. Zij kunnen dit voor elkaar krijgen door de voeropname te verhogen, maar ook door de voorraden weg te halen bij voortplanting, wat resulteert in een negatieve correlatie tussen melkproductie en voortplanting.