11.3: De genetische achtergrond van heterosis
Om met een simpel voorbeeld te beginnen: neem een kip met een enkel gen met twee allelen A en a dat gen bepaalt hoeveel eieren zij produceert in een jaar (dit is niet de werkelijkheid).
Ras 1 is homozygoot (of gefixeerd) voor A: alle dieren hebben genotype AA.
Ras 2 is homozygoot (of gefixeerd) voor a: alle dieren hebben genotype aa.
Ras 1 produceert 96 eieren per jaar en ras 2 produceert 94 eieren per jaar. Hanen van ras 1 worden met hennen van ras 2 gekruist.
Het is te verwachten dat de nakomelingen met genotype Aa 95 eieren per jaar produceren, het gemiddelde van de twee ouderrassen, maar zij blijken 100 eieren per jaar te produceren. Dit is het effect van heterosis: de prestatie van de kruisling (Aa) is beter dan de gemiddelde prestatie van beide ouderrassen (AA en aa). De heterosis is 5 eieren per jaar of in procenten 5/95 = 5,2 %. Heterosis is gebaseerd op het fenomeen van dominantie: het genotype Aa heeft een waarde die hoger is dan het gemiddelde van genotypen AA en aa.
Definitie
Er is sprake van dominantie wanneer de allelen op een locus niet additief zijn. Wanneer een locus dominantie vertoont is de genotypische waarde van een heterozygoot niet gelijk aan het gemiddelde van de homozygoten. Een extreme vorm is overdominantie. Dat treedt op wanneer de heterozygoot een waarde heeft die boven de waarde van elk van de ouders uitstijgt.
Hieronder zie je een ander voorbeeld als een illustratie van heterosis door een dominantie effect op een enkele locus. De genotypische waarde van homozygoot BB = 125. De genotypische waarde van de homozygoot bb = 115. De heterozygote Bb heeft een genotypische waarde van 122. Het additieve effect van B over b = 125-115/2 = 5. Het dominantie effect van Bb is 122-120 (120 = de gemiddelde waarde van BB en bb) = 2.