5.6 Het genetische model vereenvoudigen
De G in ons model P = G + E is nogal complex omdat het een aantal onderliggende genetische componenten bevat. Dit kan worden gemodelleerd als:
Genotype = additief effect + dominantie effect + epistasie effect
Of G = A + D + I
Om achteraan te beginnen: het epistasie effect geeft aan dat sommige genen interacteren met elkaar. Dit is bijvoorbeeld het geval als één gen het product van een ander gen nodig heeft om tot expressie te komen. Dit resulteert in een zogenaamd genpad (gene-pathways). Expressie van het ene gen hangt dus af van de allelcombinatie op een ander gen. Het dominantie effect geeft aan dat de expressie van het gen afhangt van de allelcombinatie in datzelfde gen. Twee recessieve allelen resulteren in een andere expressie dan één recessief en één dominant allel. Het additieve effect geeft het effect van een gen aan zonder de dominantie en de epistasie effecten. Dus, ongeacht de allelcombinatie van het gen zelf of van andere genen. Wat overblijft, zijn de effecten die je kunt optellen.
Definitie
De genetische component bestaat uit drie onderliggende genetische effecten;
1. De epistasie effecten: interactie tussen genen
2. De dominantie effecten: interactie tussen allelen van hetzelfde gen
3. De additieve effecten: alles dat over is na correctie voor de interacterende effecten
In variantie componenten kan de genetische variantie dus worden omschreven als:
σ2G = σ2A + σ2D + σ2I
Om precies te zijn zou deze vergelijking uitgebreid moeten worden met “+ 2covA,D + 2covA,I + 2cov D,I”. Echter, deze covarianties zijn bij definitie gelijk aan 0 en daarom worden ze uit de vergelijking gelaten.