14.6.4: Het monitoren van de inteeltsnelheid
Om problemen met inteelt, het optreden van recessieve erfelijk gebreken en inteeltdepressie te voorkomen, moet de inteelttoename ΔF minder dan 0,5% per generatie zijn. Internationaal is men het erover eens dat een inteelttoename van 0,5% de maximaal aanvaardbare waarde is. Hoe hoger het geschatte inteelttoename per generatie, hoe groter de kans op inteeltproblemen, zoals hieronder wordt geïllustreerd:
De negatieve effecten van inteelt komen pas na het paren van twee dieren in de volgende generatie tot uiting. Het effect van de inteelttoename moet dus ook over de generaties heen in ogenschouw worden genomen.
Voor het evalueren van de selectie- en paringsbeslissingen in een fokprogramma kan een volledige generatie echter te lang zijn. Als de inteelttoename een onverwacht patroon volgt, zal dit pas aan het einde van de generatie duidelijk worden. Een generatie kan vele jaren duren. Bijgevolg kan het vele jaren duren voordat een paringsstrategie, en daarmee de inteelttoename, wordt aangepast. Bovendien zijn generaties in de praktijk niet duidelijk afgebakend in de tijd, maar overlappen ze elkaar omdat sommige dieren langer als ouders worden gebruikt dan andere. Om ‘direct’ een indruk te krijgen van het inteeltpercentage en de oorzaken ervan, kun je het beste de gemiddelde inteeltcoëfficiënt op jaarbasis bepalen, rekening houdend met alle dieren die in dat jaar geboren zijn. Dat is de snelste manier om veranderingen in het inteeltpatroon te identificeren.
Definities
De inteelttoename wordt uitgedrukt per generatie, maar kan ook per jaar worden bepaald om veranderingen in de genetische diversiteit te monitoren.
Het generatie-interval voor mannelijke en vrouwelijke ouders is de gemiddelde leeftijd van de ouder wanneer zijn of haar vervanger in de populatie wordt geboren. Het generatie-interval voor de populatie is dan het gemiddelde van deze twee waarden, aangezien mannelijke en vrouwelijke dieren elk de helft van de genen bijdragen aan de vernieuwing van de populatie.
De inteeltcoëfficiënten worden gemiddeld over generatie 1 en de daaropvolgende generatie 2. Het verschil wordt gedeeld door het gemiddelde generatie-interval:
ΔF = (F2 –F1) / GI,
waarbij F2 en F1 de gemiddelde inteeltcoëfficiënten zijn en GI het generatie-interval.
Een kort generatie-interval versnelt niet alleen de genetische verbetering, maar ook de inteeltsnelheid per jaar. In kleine populaties waar genetische verbetering niet de hoogste prioriteit heeft, wordt een lang generatie-interval aanbevolen. Dan is er meer tijd beschikbaar om de resultaten van paringsprogramma's te monitoren en alsnog paringen te realiseren die wel bedoeld waren, maar tot nu toe niet tot nakomelingen hebben geleid.
Voor een betrouwbare berekening van het inteeltpercentage is het van belang dat de stambomen over 5 generaties voorouders compleet zijn. Onvolledigheid leidt tot een onderschatting van de inteeltcoëfficiënten en inteeltpercentages.