Stengelaaltje - wortelen, selderij en peterselie

Gewas: wortelen, selderij en peterselie

Wetenschappelijke naam: Ditylenchus dipsaci

Groep: Aaltjes

Winterwortel aangetast door D. dipsaci; droog rot in de kop van de wortel. Onder natte omstandigheden gaat de aantasting over in secundair natrot.
Doorgesneden, aangetaste bloeiwijze. Weefsel van het bloemhoofdje is lichtbruin verkleurd en melig.
Aangetast loof van wortel voor de zaadteelt. Gedrongen groei met gedraaide verkorte en verdikte stengeldelen
Doorgesneden en niet doorgesneden knolselderij aangetast door D. dipsaci; het aangetaste weefsel is aanvankelijk lichtbruin, later zwart; vooral onder natte omstandigheden treedt snel secundair natrot op. De buitenste bladeren worden geel en hangen slap.

Klik op de afbeelding voor een vergroting.

 

Herkenning

Herkenning

Stengelaaltjes komen voor op klei, zavelgronden, leemhoudende zand en dalgrond. In het loof is de aantasting herkenbaar aan verkorting en verdikking van stengeldelen. In bladoksels worden soms gallen aangetroffen.

Levenswijze

Levenswijze

Waardplant zijn o.a. aardappel, erwt, tuinboon, ui en rogge. Volgens het aaltjesschema kan het aaltje in ui, luzerne en witte klaver veel schade aanrichten. Het aaltje wordt sterk vermeerderd door ui, luzerne, aardappel, erwten, bonen inclusief veldbonen, en tulp.

Stengelaatjes kunnen zowel bovengrondse delen als knollen aantasten. Bij temperaturen net boven 0°C zijn de aaltjes al actief. Bij temperaturen rond 15°C duurt de levenscyclus ongeveer 3 weken. Een vrouwtje legt 200 tot 500 eieren. Stengelaaltjes hebben het vermogen zich onder gunstige omstandigheden sterk uit te breiden. Bij lage aanvangsaantallen kan in een gunstig jaar al een schadelijke populatie opgebouwd worden. Stengelaaltjes kunnen in een juveniel stadium overgaan in een soort van rusttoestand, waardoor ze ongunstige omstandigheden kunnen overleven. In de bodem kunnen ze jarenlang overblijven en ook verspreiding via uienzaad is mogelijk.

Maatregelen

Maatregelen

Alle maatregelen moeten gericht zijn op het voorkomen van een tot schade leidende beginpopulatie door:

  • Onkruidbestrijding, onkruiden kunnen dienen als waardgewas.

  • Gebruik van uitgangsmateriaal, dat vrij is van stengelaaltjes.

  • Ruime vruchtwisseling met niet waardplant gewassen.

  • Aangetaste partijen zo mogelijk snel verwerken en afvoeren.

  • Aangetaste partijen eventueel droog en koel bewaren om verdere ontwikkeling en aantasting te vertragen.

Â