/
1.6 De fokkerij in de 19-de eeuw

1.6 De fokkerij in de 19-de eeuw

In 1859 publiceerde Charles Darwin (1809 – 1882) zijn boek getiteld ‘On the origin of species’, dat is gebaseerd op de bevindingen die Darwin deed tijdens zijn reis op ‘de Beagle’. Darwin ontdekte de kracht van natuurlijke selectie. Hij concludeerde dat de individuen die het beste in hun omgeving passen, de grootste kans hebben om te overleven en om zich voort te planten: zij zijn de sterkste. Als consequentie: verschillende omgevingen leiden tot verschillende selectierichtingen. Darwin baseerde dit op wat hij zag op de Galapagos eilanden: vinken van één eiland waren verschillend van vinken die hij zag op een ander eiland. Zijn conclusie was dat vinken zich over generaties heen anders ontwikkelden door een verschil in voedselbronnen, roofdieren etc. op die eilanden. De vinken pasten zich aan aan hun specifieke omgeving. Darwin vertaalde ook zijn ideeën over gedomesticeerde diersoorten waarin kunstmatige, selectie door de mens, plaatsvond:

“Wij kunnen niet veronderstellen dat al die rassen plotseling zijn ontstaan, zo volmaakt en nuttig als wij ze nu zien. Sterker nog, in verschillende gevallen weten wij dat  dit niet hun geschiedenis is. Het vermogen van de mens om cumulatief te selecteren speelt een sleutelrol: de natuur levert opeenvolgende varianten; de mens duwt ze in bepaalde richtingen die voor hem nuttig zijn. In deze betekenis kan men zeggen dat de mens nuttige rassen voor zichzelf maakt.”

C. Darwin. On the Origin of species (1859, p.30)

Maar nog altijd wist Darwin niks over de basisregels van erfelijkheid. Het was de monnik Gregor Mendel in 1865 die de resultaten van de erfelijkheid in zijn tuinerwten publiceerde. Mendel liet zien dat genetisch materiaal wordt geërfd van beide ouders, onafhankelijk van elkaar. Ook liet hij zien dat elke (diploïd) individu twee kopieën van hetzelfde gen draagt, waarvan er maar één doorgegeven wordt aan de nakomeling. Welke dat precies is, wordt  bepaald door toeval (onafhankelijke doorgifte). Daarbij liet Mendel ook nog eens zien dat kopieën van genen (allelen) dominant kunnen zijn (dus 1 kopie bepaalt de genexpressie), recessief (2 kopieën zijn nodig voor de genexpressie) of additief (een kopie van elk allel resulteert in een expressie dat in het midden van de normale expressie ligt, bij het hebben van beide kopieën van elk allel). Deze bevindingen hadden geen directe invloed op fokkerij en werden dan ook pas als belangrijk gezien na 1900.





Related content

1.3.2 Domesticatie van andere soorten (2024)
1.3.2 Domesticatie van andere soorten (2024)
More like this
1.3.1. Een stukje geschiedenis: van andere ideeën over landbouw naar zakelijkheid
1.3.1. Een stukje geschiedenis: van andere ideeën over landbouw naar zakelijkheid
More like this
13.10: Belangrijke punten bij de evaluatie van het fokprogramma
13.10: Belangrijke punten bij de evaluatie van het fokprogramma
More like this
1.4.1 Vereisten voor domesticatie (2024)
1.4.1 Vereisten voor domesticatie (2024)
More like this
5.1.5 Gebeurtenissen na de voortplantingsfase
5.1.5 Gebeurtenissen na de voortplantingsfase
More like this
1.5.1 Het oprichten van stamboeken (2024)
1.5.1 Het oprichten van stamboeken (2024)
More like this