6.11 Additief genetische verwantschap bij gemeenschappelijke ingeteelde voorouder

Dieren die ingeteeld zijn, zijn homozygoot voor meerdere loci (genen) dan dieren die niet zijn ingeteeld. De consequentie is dat de kans dat deze ingeteelde dieren dezelfde allelen doorgeven aan twee van hun nakomelingen groter is dan in dieren die niet zijn ingeteeld. Hoe meer een dier ingeteeld is, des te groter is de kans dat hij homozygoot is, dus des te groter is de kans dat hij dezelfde allelen aan twee nakomelingen doorgeeft. In ingeteelde gemeenschappelijke voorouder resulteert dus in een hogere additief genetische verwantschap tussen twee dieren. Hoeveel hoger? Dit is proportioneel aan hoe aannemelijk het is dat de gemeenschappelijke ouder dezelfde allelen doorgeeft aan de nakomelingen, welke gelijk is aan de inteeltcoëfficiënt.

Hieronder zie je dezelfde formule voor de additief genetische verwantschap tussen dier X en Y zoals net, maar nu is de inteeltcoëfficiënt van de gemeenschappelijke voorouder toegevoegd. F geeft aan hoe aannemelijk het is dat hetzelfde allel wordt doorgegeven aan twee nakomelingen.

Als we teruggaan naar het voorbeeld met stamboom 2, zien we dat we geen informatie hebben over de inteeltcoëfficiënt van de dieren F en G. De additief genetische verwantschap tussen J en K is 0,125 als F en G niet ingeteeld zijn. De vraag is: wat voor verschil zou het maken voor de additief genetische verwantschap tussen J en K als G ingeteeld was? Laten we aannemen dat de inteelt coëfficiënt van G = 0,23, dus F_G = 0,23. Dat geeft aan dat de kans dat H en I dezelfde allelen van G ontvangen 23% groter is dan eerder. Eerder was het ½⁴ * 1 = 0,0625 en nu wordt het ½⁴ * (1+0,23)  = 0,0769. Als F niet ingeteeld was, dan zou de additief genetische verwantschap tussen J en K ½⁴ + ½⁴*1.23 = 0,0625 + 0,0769 = 0,139 worden. Dieren J en K zijn meer verwant omdat de gemeenschappelijke voorouder G ingeteeld was. 

Open