1.8.1 De ontwikkeling van genomic selection (2024)
Twee wetenschappers ontwikkelden een manier om deze grote hoeveelheid SNP-gegevens te verwerken in de huidige methoden voor het schatten van fokwaarden van individuele dieren: Theo Meuwissen (nu hoogleraar in Ås, Noorwegen) en Mike Goddard (momenteel emeritus hoogleraar in Melbourne, Australië). De hoofdgedachte achter genomic selection is dat de relatie tussen de DNA-samenstelling en de prestaties van dieren, de nauwkeurigheid van de geschatte fokwaarde op basis van fenotypische metingen kan vergroten of zelfs kan vervangen. Dan hoef je niet meer te wachten tot het fenotype bij de dieren gemeten kan worden, omdat je de bijbehorende DNA-informatie al hebt. Het geeft de mogelijkheid om dieren al op zeer jonge leeftijd te selecteren op hun DNA-samenstelling en je hoeft niet te wachten tot ze volwassen zijn en je hun prestaties kunt meten. Deze methode, genomic selection genoemd, kan ook worden gebruikt voor eigenschappen die moeilijk te meten zijn, zoals ziekte gerelateerde eigenschappen. Het doel daarbij is om ziekten bij zoveel mogelijk dieren te voorkomen, zonder dat ze zelf met de ziekteverwekker in aanraking komen. Het zou zeer wenselijk zijn als je slechts een beperkt aantal dieren hoeft te infecteren en hun reactie op de infectie te meten. Dat koppel je aan hun DNA samenstelling en die geschatte link gebruik je om op basis van DNA de gevoeligheid van andere dieren voor die ziekte te voorspellen, zonder dat je ze hoeft te infecteren. Meer over genomic selection verderop in dit boek. Meuwissen en Goddard (en collega's) gaan zelfs nog een stap verder en werken al aan methoden om hele genomische sequenties, de 3 miljard basenparen van een individu (WGS ), mee te nemen in het schatten van genomische fokwaarden. De introductie en toepassing van genomic selection heeft een grote impact op de structuur van fokprogramma's gehad.