-
Aardbeibloesemkever —
De aardbeibloesemkever wordt aangetroffen in diverse roosachtigen, maar kan vooral schade veroorzaken in aardbei, braam en framboos. De belangrijkste schade die wordt veroorzaakt is het afbreken en afvallen van de bloemknoppen.
-
Aardrupsen —
Aardrupsen, larven van uilen, zijn grauwe rupsen met vijf paar achterlijfpoten vreten 's nachts aan ondergrondse en bovengrondse plantendelen, vooral de wortelhals.
-
Aardrupsen - gladiool —
Spruiten en jonge planten uit laat geplante knollen kunnen op allerlei plaatsen door de rupsen beschadigd worden.
-
Aardrupsen - iris —
Bladeren en stengels vertonen grote gaten of zijn volledig doorgeknaagd. Soms verwelkt het hart van de plant
-
Aardvlo - sierteelt —
Aardvlooien behoren tot de familie van de bladhaantjes. Een aardvlo is geen vlo maar een 2 tot 3,5 millimeter lang, klein kevertje.
-
Aardvlo - suikerbiet —
Bij droog en schraal weer in het voorjaar net na opkomst van de biet zijn in de kiemlobben en eerste echte blaadjes van aangetaste planten gaatjes met een doorsnede van 1 tot 2 mm zichtbaar.
-
Amaryllistrips —
Aan het eind van de bewaring vertonen blad en bloemknop bij lichte aantasting talrijke rode stipjes. Bij zware aantasting zijn ze egaal lichtrood gekleurd. Deze karakteristieke symptomen vallen vooral op na het uitgroeien van de plant.
-
Ananasgalwesp —
Een groot aantal forse schubben vormen een gal, de ananasgal, ook wel hopgal of eikenroos genoemd. De gal ontwikkelt zich meestal uit okselknoppen van tweejarige takken en is ongeveer 1-2 cm lang en 1 cm breed.
-
Anjerbladroller - boomkwekerij —
De larven verbergen zich in opgerolde bladeren, groeipunten of bloemen die samengesponnen zijn. De anjerbladroller is te herkennen aan de contrasterende kleuren van de voorvleugels.
-
Appelblad- en perenbladgalmug —
De appelbladgalmug en de perenbladgalmug kunnen soms in jonge aanplanten en in de vruchtboomkwekerij aantasting veroorzaken. Bladgalmuggen zijn kleine muggen, 2 mm lang, die in de scheuttoppen hun eieren afzetten.
-
Appelbladcicade —
Cicaden zijn insecten met een onvolledige gedaantewisseling. Ze komen veel voor in de boomgaarden en dan vooral in de windkeringen.
-
Appelbladmineermot —
Bladmineermotten zijn kleine motjes waarvan de larven gangen (mijnen) maken in het blad door het bladmoes op te eten. Daardoor vermindert de fotosynthesecapaciteit van het blad en bij ernstige aantasting zal het blad afsterven.
-
Appelbloedluis —
Op verschillende gewassen zowel coniferen als loofbomen kunnen verschillende galluizen voorkomen. Het zijn vrij grote, grijsbruine luizen die ook kankers (appelbloedluiskanker) veroorzaken.
-
Appelbloedluis - appel —
Aantasting door appelbloedluis is duidelijk te herkennen aan het witte, wollige pluis dat op ruwe plekken aan de stam te vinden is, of ook op takken en zelfs op 1-jarige scheuten. Dit pluis is plakkerige was, die door appelbloedluis afgescheiden wordt.
-
Appelbloesemkever —
Appelbloesemkever is een insect dat opvallende aantasting geeft, maar die aantasting hoeft niet altijd tot economische schade te leiden.
-
Appelglasvlinder —
De appelglasvlinder kan ernstige schade veroorzaken door het boren van gangen in het hout, meestal op de stam of de onderstam.
-
Appelgrasluis —
Appelgrasluis kan in grote aantallen voorkomen in de boomgaard, maar vormt zelden een plaag. In het vroege voorjaar kunnen de knoppen bedekt zijn met luizen. Later wordt aantasting zichtbaar aan het krullen van de rozetbladeren.
-
Appelhoekmijnmot —
Bladmineerders zijn kleine motjes waarvan de larven gangen (mijnen) maken in het blad door het bladmoes op te eten. Daardoor vermindert de fotosynthesecapaciteit van het blad en bij ernstige aantasting zal het blad afsterven.
-
Appelvouwmijnmot —
Bladmineermotten zijn kleine motjes waarvan de larven gangen (mijnen) maken in het blad door het bladmoes op te eten. Daardoor vermindert de fotosynthesecapaciteit van het blad en bij ernstige aantasting zal het blad afsterven.
-
Appelzaagwesp —
De volwassen appelzaagwesp is 6 mm lang, oranje van kleur, met zwarte doorschijnende vleugels. De appelzaagwesp zit vaak verscholen tussen de bloemen en vliegt bij zonnig weer. De eieren zijn wit, bijna 1 mm lang en iets gekromd.
-
Aspergekever —
De volwassen rode asperge kever is ongeveer 6 mm groot en rood met zwarte stippen. De larven zijn bruin geel van kleur en hebben zoals alle keverlarven, duidelijk zichtbare pootjes. Larven schaven van de stengels en vreten van het loof.
-
Aspergemineervlieg —
Dicht bij de grond en deels onder de grond zijn lichtgroene mineergangen te zien op de stengels. Oudere mineergangen verkurken waardoor een onregelmatig vlekkerig patroon ontstaat.
-
Aspergevlieg —
De vlieg is ongeveer 8 mm groot en te herkennen aan de strepen op de vleugels. Maden van de aspergevlieg vreten gangen in de stengels van aspergeplanten.
-
Azaleamineermot —
In het begin veroorzaakt de vlinder bruingekleurde gang- en blaasmijnen. Deze starten als lichtgekleurde plekken, die ontstaan doordat de jongste rupsen de opperhuid van het blad losvreten.
-
Aziatische boktor —
De Aziatische boktor komt onder andere voor in China en Korea. Soms wordt het insect ook in ons land aangetroffen.
-
Bananenmot —
Opogona sacchari is een ongeveer 1 cm groot motje, met een vleugelwijdte van 18 tot 26 mm met lange antennen.
-
Bessenbladwesp —
De volwassen bessenbladwesp is geel van kleur met zwarte vleugels en een zwarte kop. Hij is ongeveer 6 mm lang. Hij legt zijn eieren in een soort kralensnoer langs de hoofdnerven aan de onderkant van het blad.
-
Bessenglasvlinder —
De bessenglasvlinder kan ernstige schade veroorzaken door het boren van gangen in de lengterichting van takken. De volwassen bessenglasvlinder is metaalblauw-zwart van kleur, met doorzichtige vleugels met zwarte randen.
-
Beukenbladluis —
Enigszins blauwwitte luizen die in een witte wollige wasafscheiding zijn gehuld. Ze zitten aan de onderzijde van de beukenbladeren, vooral in de vertakkingen van de hoofdnerf.
-
Beukengalmug —
Deze gallen komen uitsluitend voor op beuken. De gallen zitten op de bovenkant van het blad, zijn hard, eivormig en glad en hebben een spitse punt. De gallen zijn ca. 5-10 mm hoog, zijn op de nerven vastgehecht en komen vaak in groepjes voor op een blad.
-
Bietenkever —
Het bietenkevertje komt vooral op zwaardere gronden voor. De kevertjes vreten boorgaatjes in de wortel van het kiemende en dus kwetsbare bietenplantje.
-
Bietenvlieg —
Het meest kenmerkende verschijnsel van de bietenvlieg zijn de mineergangen, die door de maden in het blad van de biet, tussen de opperhuidslagen door, worden gevormd.
-
Biggenkruidgalwesp —
De gallen zijn lange, spoelvormige opzwellingen van de stengel. Ze zijn 1-5 cm lang en ca. 7 mm dik en zijn soms gekromd. De gal is aanvankelijk sappig, maar later hard en vaak in de lengte gegroefd. Een gal bevat een aantal ronde larvenkamers bewoond door witte galwesplarven.
-
Blaasgalbladwesp —
De gallen zijn eivormig, maximaal 8 mm lang en hebben een harde, dikke wand. De gal steekt naar beide zijden van het blad uit. De buitenkant is kaal en glad, groen tot geel en vaak ook rood aangelopen.
-
Bladluis - tulp —
Tijdens de bewaring ontstaan op de bollen rode of bruinachtige vlekken van enkel millimeters doorsnede. Aangetaste bollen worden kleverig door de honingdauw die de bladluizen uitscheiden.
-
Bladluizen —
De zwarte bonenluis en de groene perzikluis zijn algemeen voorkomende bladluizen op diverse gewassen.
-
Bladluizen - lelie —
Van aangetaste planten zijn de onderste loofbladeren normaal uitgegroeid. De bovenste bladeren krullen in een jong stadium om en worden misvormd (foto). De luizen leven alleen op jonge bladeren en dan voornamelijk op de onderzijde daarvan.
-
Bladrandkever —
Deze snuitkever is 4-5 mm lang, donkerbruin en bedekt met grijze schubjes met op de dekschilden lichtbruine strepen. De kevers komen zeer algemeen voor en kunnen in sommige jaren vrij veel schade doen aan erwten en andere vlinderbloemigen.
-
Bladrollers - anjerbladroller - koolbladroller —
Bladrollers danken hun naam aan het feit dat de rupsen zich tussen bladeren inspinnen. De bladeren rollen daardoor op. De rupsen van zowel Koolbladroller als Anjerbladroller vreten aan bladeren, bloemknoppen, bloemstengels en bloemen.
-
Bladsnuitkevers —
Er zijn vele soorten bladsnuitkevers die aantasting veroorzaken op houtige gewassen en vaste planten. De kevers zijn algemeen voorkomend en hebben vaak veel waardplanten.
-
Bloedblaarluis —
Bloedblaarluis is een wijdverspreide plaag op rode, witte en soms op zwarte bes. Aangetast blad heeft rode vlekken, zogenaamde bloedblaren. Zware aantasting veroorzaakt sterke verkleuring en verschrompeling van het blad.
-
Bloedvlekkenluis —
Bloedvlekkenluis is een plaag die meestal slechts pleksgewijs op enkele bomen voorkomt in een boomgaard. Het blijkt vaak dat de plaag jaar op jaar in dezelfde bomen voorkomt. Bloedvlekkenluis maakt gallen in het blad.
-
Bonenvlieg - gladiool —
In de ondergrondse, witte schedebladeren bevinden zich rotte plekken en vraatsporen, die tot aan de basis kunnen doorlopen. Soms zijn daarin de vuilwitte maden van de vlieg te vinden. De spruit kan totaal vernield worden.
-
Bonenvlieg - snijboon —
De Bonevlieg lijkt op de kamervlieg, maar is slechts 3 tot 6 mm lang. De kleur van kop, borst en achterlijf is grijs tot geelachtig. De poten zijn zwart.
-
Bonenvlieg Asperge —
De bonenvlieg is een grijze vlieg met zwarte poten die 3 tot 6 mm lang is. De vlieg komt algemeen voor en tast behalve asperge ook bonen, erwten, spinazie, aardappel, augurk, uien, gladiool en fresia aan.
-
Boterbladgalmug —
De bladslippen zijn als een puntzakje samengevouwen en verdikt. Het blad is bros en breekt makkelijk bij het openrollen. De buitenkant (= onderkant blad ) is vaak rood aangelopen. De larven in de gal zijn eerst wit en verkleuren later naar oranjerood.
-
Boterbloemluis —
De Boterbloemluis is een middelgrote luis, zonder vleugels 1,8 - 3,0 mm lang. De kleur varieert van geelgroen tot bruingroen. Een opvallend kenmerk vormt de donkergroene zones rond de basis van de beide siphonen.
-
Brandnetelwants —
Brandnetelwants is in Nederland een algemeen voorkomend insect met een brede waardplantenreeks. De wants tast de bovengrondsdelen van vooral brandnetels aan.
-
Buxusbladgalmug —
Op de bovenzijde van het blad zijn vage gele vlekken zichtbaar. Aan de onderzijde daarvan bevinden zich ronde vlakke opzwellingen.
-
Buxusbladvlo —
Bladvlooien zijn zeer kleine insecten die goed kunnen springen. Net als luizen scheiden ze honingdauw af. De groene of zwarte larven zijn bedekt met witte wasdraadje.
-
Buxusmot —
De mot is vrij groot en heeft een spanwijdte van ongeveer 4 cm. Buxusmotten hebben witte vleugels met een bruine rand, sommige exemplaren zijn geheel bruin.
-
Californische trips —
Californische trips komt op veel verschillende plantensoorten voor, waaronder veel groentegewassen. Tripsen zuigen bij voorkeur aan bloemknoppen en groeipunten, maar komen ook voor op de bladeren.
-
Californische trips - lelie —
Tijdens de teelt in de kas zijn op het blad ronde, 1-2 mm grote, waterige donkergroene plekjes te zien, waarbij het weefsel in het midden bruin en necrotisch wordt.
-
Cicaden - druivencicade - rozencicade - spuugbeestje —
Wereldwijd bestaan er ongeveer 8500 cicade-soorten. Cicaden leven van plantensappen. En zuigen daarvoor aan bladeren en soos ook aan vruchten (paprika). De leeggezogen cellen vullen zich met lucht en krijgen daardoor een witgrijze kleur.
-
Coloradokever —
De volwassen kever is ongeveer 1 cm lang en geelzwart gestreept. De larven worden ook ongeveer 1 cm lang en zijn in een wat ouder stadium oranje rood van kleur met een zwarte kop en drie paar poten.
-
Dalende rozenscheutboorder —
Jonge scheuten verwelken en sterven af. De geelbruine bastaardrupsen van 6 mm maken gangen van 4 cm lang en lopen naar beneden
-
Dennenlotrups —
De jonge rupsen vreten in de knoppen, terwijl de oudere rupsen de loten aan de basis uithollen. Deze loten knikken om en hangen neer. Ze kunnen dan afsterven, maar ze groeien ook wel door en dan richt de top zich weer op. Zo ontstaan de 'posthoorns'.
-
Diaspis - schildluis —
De Diaspis bromeliae, is Nederland al tientallen jaren een veel voorkomende schildluis in bromelia. Daarnaast komt hij ook op een aantal andere gewassen voor.
-
Dopluis - algemeen —
Dopluizen hebben veel waardplanten, zowel groentegewassen als siergewassen. Naast de gewone dopluis (Parthenolecanium corni), is er ook de platte dopluis (Loccus hesperidum) en halve dopluis (Saissetia coffeae).
-
Dopluis - gewone dopluis —
Licht- tot donkerbruine luizen, Ø 6 mm, bolvormige schilden, vast op de huid. Dopluizen zuigen sap uit de plant. Aangetaste planten groeien minder goed. Ze produceren veel honingdauw waarop zich de roetdauwschimmel ontwikkelt waardoor de bladeren zwart worden.
-
Douglaswolluis —
Op de naalden bevinden zich witte waspluisjes. De naalden worden geelgroen en kunnen afvallen. Er is een flinke honingdauwproductie.
-
Dromedarisluis —
Bruin tot donkergrijze bladluis met lange poten. De naam heeft deze luis te danken aan de verhoging achter op de rug. Deze luizen leven in dichte koloniën in de herfst en winter op takken en twijgen van de wilg. Ze produceren veel honingdauw.
-
Duizendbladgalmug —
In de oksels van de bladeren zitten eivormige of meer cylindrische gallen van 3-9 mm hoog. In het begin zijn de gallen groen en zacht, later worden ze hard en glanzend zwart. In de top bevindt zich een opening die toegang geeft tot de larvekamer. Die opening is met haren bekleed. In de larvekamer leeft een gele galmuglarve.
-
Duponchelia rups —
De vlinder komt sinds begin jaren negentig van de vorige eeuw in Nederland voor. De vlinders/motten zijn licht- tot donkerbruin. Op de vleugels is een witte kronkelende lijn zichtbaar.
-
Eikengalwesp —
Op het blad, vaak aan de onderzijde, zitten platte of ronde schijfjes, gallen.
-
Eikenprocessierups —
De blauwachtige zwarte rupsen vreten eerst aan uitlopende knoppen, vervolgens aan de bladeren van een tak en tenslotte de gehele boom. Ze kunnen de gehele boom kaalvreten. De rupsen hebben op ieder segment twee oranje wratjes.
-
Eikenstamluis —
De luis is zeer klein (< 1,5 mm), geelbruin van kleur en behaard. Ze kunnen massaal op de stam en takken voorkomen (2-3 jarig hout)
-
Eikentopgalmug —
Bij aantasting door eikentopgalmug lopen de eindknoppen van eik lopen nauwelijks uit. De misvormde scheutjes verwelken en worden zwart en vallen spoedig af.
-
Elzenhaantje —
De zwarte larven met 3 paar borstpoten vreten aan het blad. Eén opperhuid blijft onaangetast (venstervreterij). De staalblauwe, metaalkleurige kever van 5 - 7 mm vreet onregelmatige gaatjes in het blad.
-
Emelten —
Emelten zijn pootloze larven van langpootmuggen. Ze zijn zeer polyfaag (hebben veel voedselplanten). Emelten komen vooral voor op gescheurd grasland.
-
Engerlingen —
Engerlingen zijn de drie tot vijf cm lange larven van meikevers, junikevers en rozenkevers. De meikever larven zijn vuilwit tot lichtgelig van kleur.
-
Erwtengalmug —
Soms kan het erwtengewas ernstig lijden van een aantasting door de maden van de erwtengalmug.
-
Erwtenpeulboorder —
De erwtenpeulboorder is een klein, grijsbruin vlindertje waarvan de rupsen schade aanrichten door het aanvreten van de onrijpe zaden (wormstekigheid).
-
Floridamineervlieg —
Mineervliegen komen in veel planten voor. Vooral de Liriomyza species zijn zeer polyfaag (hebben veel waardplanten). Het zijn kleine vliegen, waarvan de larven gangen vreten in de bladeren (mineren).
-
Floridamot —
De Floridamot is zeer polyfaag (brede waardplantenreeks) en komt in kassen in veel gewassen voor. Vooral in de sierteelt kan deze soort problemen geven in chrysant, gerbera, roos en potplanten.
-
Frambozenkever —
De frambozenkever wordt aangetroffen in diverse roosachtigen, maar kan vooral schade veroorzaken in framboos en braam. Schade wordt veroorzaakt door de volwassen kever en door de larve. De kever is 4 mm lang, bruin en sterk behaard.
-
Fritvlieg —
Er ontstaan gaten in het blad. Het blad is misvormd en groeit krom. Jonge bladeren blijven vaak steken in de gaten van oudere bladeren en scheuren zich tijdens de groei los. Deze beschadigingen kunnen later leiden tot builenbrandaantasting.
-
Fruitmot —
Fruitmot is wereldwijd een belangrijk plaaginsect in appel en peer. In Nederland heeft de fruitmot één en in lange warme zomers twee generaties per jaar.
-
Gamma-uil kool —
De volwassen gamma-uil heeft grijs tot grijsbruine vleugels met een witte vlek in de vorm van de Griekse letter gamma.
-
Gele rozenluis —
De Gele Rozenluis komt wereldwijd voor. Het is een luis van 2,5 mm lang met een glanzend licht- tot donkergroen lichaam en een bruingele kop.
-
Gestippelde houtvlinder —
De gestippelde houtvlinder kan ernstige schade veroorzaken doordat de rups gangen boort door het merg van takken, waardoor de takken kunnen afsterven.
-
Gestreepte kastrips - Bromelia —
Parthenotrips, ook wel gestreepte kastrips genoemd, is een klein gevleugeld insect met witte vleugels en een kleine zwarte band over de vleugels.
-
Gewone perenbladvlo en kleine perenbladvlo —
Perenbladvlo is één van de belangrijkste plaaginsecten in peer. De plaag kan zich zeer snel uitbreiden en grote schade veroorzaken. Perenbladvlo kan op drie manieren schade veroorzaken.
-
Gladiolentrips —
Op de bladeren ontstaan zilverachtige vlekjes met zichtbare zwarte puntjes: de uitwerpselen van de trips (foto 1).
-
Gladiolentrips Freesia —
Op de bladeren ontstaan zilverachtige vlekjes met zichtbare zwarte puntjes: de uitwerpselen van de trips (foto 1).
-
Gleditsiabladgalmug —
De jonge blaadjes komen niet open. In de verdikte, opgerolde bladeren, als een peultje, ontwikkelen zich de rode larven, dit leidt tot een bossige groei en kale takken. Jonge bomen kunnen in de groei worden geremd.
-
Graanklander —
Graanklanders zijn 3 tot 4 mm lange donkerbruine snuitkevertjes, die vooral in de bewaring van granen schade kunnen aanrichten.
-
Graanluizen —
Als in een vroeg stadium grote aantallen graanluzien voorkomen, dan kan er opbengstderving plaatsvinden door zuigschade.
-
Grasgoudhaantje —
De kevers van het graanhaantje of grasgoudhantje zijn staalblauwe, glanzende kevertjes, die vraatschade veroorzaken in granen. De larven zijn gelig van kleur.
-
Groene appeltakluis —
Tot eind juni zijn in een volgroeide boomgaard weinig groene appeltakluizen te vinden. Aantasting wordt vooral in de zomer zichtbaar, wanneer de scheuttoppen vol kunnen zitten met luizen.
-
Groene appelwants —
Groene appelwants is in heel Europa een algemeen voorkomend insect met een brede waardplantenreeks. In de zomer komen ze regelmatig voor in gewassen die onder glas worden geteeld zowel in vruchtgroenten als bloemen
-
Groene appelwants - aardappel —
Groene appelwants is in heel Europa een algemeen voorkomend insect met een brede waardplantenreeks. In de zomer komen ze regelmatig voor in gewassen die onder glas worden geteeld zowel in vruchtgroenten als bloemen.
-
Groene eikenbladroller —
De jonge lichtgroene rupsen met een zwarte kop vreten aan de knoppen en later in mei worden de uitgelopen bladeren geskeletteerd. Aangevreten knoppen en bladeren worden aaneen gesponnen tot grote spinsels. Bomen kunnen kaal worden gevreten.
-
Groene kortstaartluis —
De volwassen Groene kortstaartluis is circa 2 mm lang en ovaal. De kleur varieert van groen tot geelbruin. De siphonen zijn kort en ook het staartje (cauda) is kort.
-
Groene kortstaartluis - peer - sleedoorn —
De groene kortstaartluis kan vroeg in het voorjaar al voor ernstige aantasting zorgen. De luis zit al in maart op de blad- en bloemknoppen.
-
Groene perzikluis en tabaksperzikluis —
De Groene perzikluis is een belangrijke plaag in veel gewassen (zeer polyfaag). Rode luis komt sinds 1994 in Nederland voor en is geïdentificeerd als Tabaksperzikluis. Deze luis is ook zeer polyfaag (heeft een groot aantal waardplanten).
-
Groene slaluis —
Alleen al in Europa komen meer dan 800 soorten bladluizen voor. Bladluizen zijn 1,5 tot 4 mm lang, zacht en peervormig en hebben een kleine kop.
-
Groene sparrenluis —
Groene 2 - 3 mm grote, groene luizen onttrekken sap aan de naalden, die geel of bruin verkleuren en later verdrogen en afvallen. Bij P. abies blijven ze lange tijd zitten. In sommige gevallen kunnen de coniferen in korte tijd afsterven.
-
Groenteuil —
De groenteuil behoort tot de familie van de Noctuidae of nachtuiltjes en is vooral een plaag in kasgewassen, maar kan ook buiten voorkomen.
-
Groot koolwitje —
Het groot koolwitje verschijnt in mei. Het wijfje legt de gele, ovale eieren meestal aan de onderzijde van het blad en altijd in groepen (eipakjes). Na 8-15 dagen komen de rupsen uit de eieren.
-
Grote appelbladroller —
Bladrollers zijn wijdverspreide insecten waarvan de rupsen schade kunnen aanrichten in diverse fruitgewassen. Schade ontstaat vooral doordat de bijna volgroeide rupsen vreten aan de knoppen, de bloemen of de jonge vruchtjes.
-
Grote appelspintkever —
De kever is donkerbruin, 3-4 mm lang en heeft een groot halsschild. De voorkant van de kop van het mannetje is plat en behaard, bij een vrouwtje gewelfd en kaal.
-
Grote narcisvlieg —
Na de oogst blijkt dat de bolschijf abnormaal sterk is verkurkt en aan de rand een gaatje vertoont, dat soms pas na verwijdering van enig weefsel zichtbaar is. De bollen zijn vaak minder goed gegroeid en iets donkerder van kleur.
-
Harsbuilmot —
Spoelvormige opzwelling van een jonge scheut, die aan één zijde met een dikke klomp hars bedekt is. De schors en de harskanalen zijn vergroot, het hout is dikker geworden.
-
Heggenbladroller —
De heggenbladroller is een wijdverspreid insect waarvan de rupsen schade kunnen aanrichten in diverse fruitgewassen. Schade ontstaat doordat de rups vreet aan de bloemblaadjes en deze samenspint.
-
Hoornbloembladvlo —
De bloemen zijn min of meer vergroend, de bloembekleedselen groeien uit de schelpvormige blaadjes die tezamen een rondachtige knop vormen.
-
Hulstvlieg —
Naast de hoofdnerf ontstaan in de winter gele tot roodachtige blaasmijnen. De blaasmijnen zijn het grootst in het voorjaar.
-
Iepenspintkever —
De larven van de grote en kleine iepenspintkever graven gangen tussen het hout en de bast. De grote en de kleine iepenspintkever brengen de beruchte schimmelziekte over, die de dodelijke iepziekte veroorzaakt.
-
Iepgrasluis —
Op de bovenzijde van het blad zitten breedgesteelde knotvormige onbehaarde gallen van 0,5-1,5 cm hoog. De gal verkleurt in de loop van het groeiseizoen van groen naar geel naar roodbruin.
-
Japanse vlieg —
De Japanse vlieg is geen vlieg maar behoort tot de zogenaamde netwantsen. De wantsen komen onder meer voor op Rhododendron en Pieris.
-
Jeneverbesmineermot —
De groene delen van de aangetaste planten worden gemineerd door een groen rupsje, het loof wordt bruin en vallen af. De struiken kunnen geheel kaal worden. Bij het rollen van de naalden komt er boormeel vrij.
-
Kastanjemineermot —
De larven van de kastanjemineermot (Cameraria ohridella) mineren het blad wardoor op het blad bruine plekken ontstaan.
-
Katoendaguil —
Deze dagactieve nachtvlinder heeft een spanwijdte van 3,5 - 4 cm. De voorvleugel is zandkleurig tot paarsachtig bruin.
-
Katoenluis —
De katoenluis is een kleine bladluis met een gedrongen, bijna rond postuur. De kleur varieert van geel tot donkergroen, bijna zwart. Bij voldoende voedsel aanbod (een geschikte waardplant) en niet te hoge temperaturen kunnen de luizen tot 1,8 mm lang worden.
-
Kersenvlieg —
De kersenvlieg vormt in bepaalde gedeelten van Europa een probleem, vooral in Midden en Zuid-Duitsland en in België.
-
Klein Koolwitje —
Het klein koolwitje verschijnt in mei. Het wijfje legt slechts één ei per plant. De kleur en de vorm van de eitjes zijn gelijk aan die van het grote koolwitje. De rupsen zijn gelig van kleur, later worden ze groen en in het volwassen stadium zijn ze fluwelig groen met drie smalle gele rugstrepen.
-
Kleine narcisvlieg —
De maden van de kleine narcisvlieg zijn maximaal 0,75 cm lang, licht van kleur en tamelijk glad. Het volwassen insect lijkt op de gewone vlieg en legt in juni een groot aantal eieren in de nabijheid van zwakke of zieke planten.
-
Kleine wintervlinder —
De kleine wintervlinder is een algemeen voorkomend en wijdverspreid insect, waarvan de rupsen schade kunnen veroorzaken aan veel loofgewassen, waaronder fruitbomen.
-
Kokermot —
Bladmineermotten zijn kleine motjes waarvan de larven gangen (mijnen) maken in het blad door het bladmoes op te eten. Daardoor vermindert de fotosynthesecapaciteit van het blad.
-
Kommaschildluis —
Kommaschildluis dankt zijn naam aan het kommavormige schild dat de luis over zich heen vormt. Het schild is 2 tot 3,5 mm lang, plat, lijkt qua vorm op een mossel en heeft een grijsbruine kleur.
-
Koolbladroller —
De koolbladroller is een algemeen voorkomend en wijdverspreid insect waarvan de rupsen schade kunnen aanrichten in uiteenlopende gewassen. Forse schade kan ontstaan aan bladeren, bloemen en de jonge vruchten.
-
Koolgalmug —
De koolgalmug is een kleine bruine mug welke moeilijk te onderscheiden is van andere kleine mugjes. Na het paren leggen de vrouwtjes eieren bij de groeipunten van de koolplanten.
-
Koolmineervlieg —
Op de onderste bladeren verschijnen witte tot doorschijnende mineergangen met verspreide vlekjes (uitwerpselen) . Met name in Chinese kool en andere bladkolen veroorzaakt dit kwaliteits- en opbrengstverliezen.
-
Koolmot —
De koolmot komt voor vanaf de tropen tot de poolcirkel. In Nederland zijn de aantallen koolmotrupsen gewoonlijk laag, vooral als de zomer koud en nat is.
-
Kooluil —
De kooluil behoort tot de familie van de Noctuidae of nachtuiltjes. Hij veroorzaakt schade in groentegewassen en in mindere mate ook in chrysant en anjer.
-
Koolvlieg —
De koolvlieg lijkt op de huisvlieg, maar is slechts half zo groot. Hij kan vooral in het voorjaar ernstige schade geven in de teelt van paksoi.
-
Koolwittevlieg —
De volwassen koolwittevliegen hebben vier grijs-zwarte vlekken op de vleugels en zijn bedekt met een wasachtig wit poeder, ze zijn ca. 1,5 mm lang.
-
Koolzaadaardvlo —
De koolzaadaardvlo is een kevertje met een lengte van ongeveer 4 mm, metaalachtig blauwgroen van kleur met een roodbruine kop.
-
Koolzaadgalmug —
Hauwen waarin door de koolzaadgalmug van aangetaste planten verkleuren geel-groen en zwellen op.
-
Koolzaadglanskever —
De koolzaadglanskever is een 2 mm groot metaalglanzend kevertje met een lange snuit.
-
Koolzaadsnuitkever —
Koolzaadsnuitkevers zijn 2 tot 3 mm lange, zwartgrijze snuitkevertjes. Ze boren met hun snuit gaatjes in hauwtjes van koolzaadplanten en leggen daar een eitje in.
-
Kruisbloemgalmug —
De gallen zijn bloemkoolvormig, wit en sponsachtig. Ze zitten aan het einde van een bloeiwijze of in de oksels van de bladeren en zijn ongeveer 1 cm in doorsnede. De galmuglarven in de gal zijn geel tot oranje. De bloemknoppen of bloemen steken soms dwars door de gal heen.
-
Late koolmot —
De late koolmot, ook wel lijnvalkmot genoemd, komt voor in de gematigde gebieden van Europa, Azië en Noord-Amerika. De traag bewegende bleekgroene rupsen leven met name aan de onderzijde van de bladeren en zijn gemakkelijk op te sporen door te kijken naar grote bladeren met verse vraat.
-
Leliehaantje —
Leliehaantjes zijn helderrode kevers tot 8 mm lengte (foto 1) die de bladeren van lelieplanten vanuit de randen aanvreten. Ook kunnen de bloemknoppen worden beschadigd.
-
Ligustertrips —
Ligustertips is een klein insect van 1-2 mm lang.. Het insect prikt met zijn monddelen plantencellen aan om sappen op te zuigen. Door dit zuigen drogen de cellen uit.
-
Maisstengelboorder —
De vlinder van de maisstengelboorder is een nachtvlinder van twee tot drie centimeter groot. Het is niet het volwassen insect, maar de rups van de vlinder, die schade veroorzaakt in mais.
-
Meldeluis —
De randen van het blad krullen in de lengte naar boven om. Bij sterke infectie van jonge bladeren rolt daarbij het hele blad op. Het blad wordt daarbij ook geelachtig en iets verdikt.
-
Melige koolluis —
De melige koolluis is 2-2,4 mm lang, grauwgroen en bedekt met een lichtgrijze poederachtige substantie.
-
Melige pruimenluis —
De melige pruimenluis verschijnt later dan de eveneens op pruim aanwezige groene kortstaartluis. Pas in het witte-knop stadium komen de stammoeders uit het ei. In april en mei zijn dan vaak maar enkele luizen zichtbaar aan de onderkant van de bladeren.
-
Mineervlieg - bladgewassen —
Mineervliegen komen in veel planten voor. Vooral de Liriomyza species zijn zeer polyfaag (hebben veel waardplanten).
-
Mineervlieg - radijs —
Mineervliegen komen in veel gewassen voor.
-
Mineervliegen - snijboon —
Mineervliegen komen in veel planten voor. Vooral de Liriomyza species, zoals Liriomyza bryoniae (Tomatenmineervlieg), Lyriomyza huidobrensis (Nerfmineervlieg) en Lyriomyza trifolii (Floridamineervlieg) zijn zeer polyfaag (hebben veel waardplanten).
-
Moerasspireabladpokgalmug —
Op de hoofdnerf en op andere nerven zijn kleine (ca. 2 mm) knobbelvormige gallen vastgehecht, die aan beide zijden van het blad uitsteken. Aan de bovenkant zijn de gallen halfbolvormig of onregelmatig gevormd, aan de onderkant zijn de gallen puntig met een met fijne haren beklede opening.
-
Moerasspireabladvlekgalmug —
Op de bovenzijde van het blad ontstaat een kleine bult omgeven door een heldergele zone die tot 5 mm in diameter kan worden. Aan de onderkant van het blad zit dan een zeer ondiepe inzinking. Als er veel vlekken zijn, kunnen die in elkaar overvloeien.
-
Nerfmineervlieg - sla - tomaat —
Mineervliegen komen in veel planten voor. Vooral de Liriomyza species zijn zeer polyfaag (hebben veel waardplanten). Het zijn kleine vliegen, waarvan de larven gangen vreten in de bladeren (mineren).
-
Oculatiegalmug —
Op de bast vinden we donkere ingezonken plekken, met witte, later oranje pootloze maden, de oculatie vergroeit niet, verwelkt en sterft af doordat vooral bij de oculatie het weefsel is aangevreten. Het weefsel onder bast is bruin verkleurd.
-
Oestervormige schildluis —
De oestervormige schildluis komt vooral voor in boomgaarden waar niet of met selectieve middelen gespoten wordt. De oestervormige schildluis veroorzaakt geen schade aan de boom.
-
Oorwormen —
De gewone oorworm (Forficula auricularia) is de in ons land meest voorkomende van de vijf inheemse soorten. Het diertje is bruin van kleur en wordt 16-20 mm lang.
-
Orchideetrips —
Witte vlekken met zwarte stipjes op het blad. De volwassen trips is geel met donkere vleugels met een lichte dwarsband.
-
Paprikasnuitkever —
De paprikasnuitkever (pepper weevil) is in 2012 in het Westland gesignaleerd. Dit insect is bekend in Midden- en Noord-Amerika en Frans-Polynesië, maar komt, voor zover bekend, niet voor in Europa.
-
Paprikatrips —
Een zwarte trips die zich traag beweegt over zowel de boven- als de onderzijde van het blad. Schade zichtbaar als zilverkleurige vlekjes met zwarte puntjes.
-
Peenbladvlo —
De groene peenbladvlo veroorzaakt sterk krullend blad. De vlooien zijn 2-3 mm groot, groengeel met rode ogen. De eieren worden met een steeltje aan het blad bevestigd. De larven zien eruit als schildluizen.
-
Perengalmug —
De aantasting die door de perengalmug wordt veroorzaakt, is ook bekend onder de naam dikkoppen. Deze naam duidt op de dikke vruchtjes die tijdens de zettingsperiode zichtbaar worden.
-
Perenknopkever —
Wanneer de perenknopkever in een aanplant toeslaat, kan aantasting van jaar tot jaar sterk toenemen en voor grote productieverliezen zorgen, wanneer geen maatregelen worden genomen.
-
Perenprachtkever —
De afgeplatte larven maken zigzagvormige gangen onder bast. Bij jonge gewassen is dit moeilijk waar te nemen. Bij flinke aantastingen sterven delen van de bast af doordat de boom wordt geringd.
-
Populierenboktor —
Pas na het uitkomen van de kevers zien we op de stam ronde gaten met uitstekende boorspaanders. De larven van de grote boktor zijn gelig wit, pootloos met een donkere kop en tot 35 mm lang.
-
Populierenscheutboorder —
Geelbruine rups met donkere kop en harsschild. De vlinders hebben lichtbruine voorvleugels.
-
Preimot —
Dit nachtvlindertje komt vooral voor in de gebieden waar veel prei wordt geteeld. Overdag houden de preimotjes zich schuil en kan men ze in het preiveld, zittend tegen de onderzijde van het blad, dicht bij de grond aantreffen.
-
Pruimenmot —
De pruimenmot is een belangrijke plaag in pruim. Vooral late rassen kunnen ernstig aangetast zijn. De pruimenmot is ongeveer 1 cm lang, grijs met blauwe schubben.
-
Pruimenzaagwesp - zwarte en gele —
De pruimenzaagwesp is er in twee varianten, de zwarte en de gele. Beide insecten hebben dezelfde levenscyclus en kunnen tegelijkertijd in de boomgaard gevonden worden.
-
Radijsgalmug —
De bloemknop is opgezwollen en blijft gesloten. De gal is min of meer bolvormig. De kelkbladeren zijn vergroot, de bloemkroonbladeren blijven kort. De meeldraden zijn gebogen en onregelmatig verdikt.
-
Ringelrups —
De ringelrups dankt zijn naam aan de ring van eieren die om een tak heen gewikkeld zit. De mot is ongeveer 25 mm lang, lichtbruin, met een donkerder bruine, scherpbegrensde dwarsband over de vleugels.
-
Ritnaalden —
Ritnaalden zijn de tot drie cm lange dunne, harde, geel tot donkergeel gekleurde of koperkleurige larven van de kniptor. Vanwege hun kleur worden deze larven ook wel koperwormen genoemd.
-
Rode aspergekever —
De rode aspergekever is 4-5 mm lang en duidelijk herkenbaar aan de rood-oranje dekschilden met op elk dekschild zes zwarte stippen. De vraatschade van de kever beperkt zich tot schraapschade aan jonge, zachte plantendelen. De larven doen zich tegoed aan de bessen van de asperge en veroorzaken daarin gaatjes.
-
Rodeknopbladroller —
De rode knopbladroller is een wijdverspreid insect waarvan de rupsen schade kunnen aanrichten in diverse fruitgewassen.
-
Rouwvlieg —
Rouwvliegen zijn geen echte vliegen maar behoren tot de muggen. De meest bekende vertegenwoordigers zijn de maartse vlieg en de gewone rouwvlieg.
-
Roze appelluis —
De roze appelluis is de schadelijkste luizensoort op appel. In het voorjaar verschijnen de eerste stammoeders in maart/april en maken een gal, een sterke opkrulling in het jonge blad. De luizen zitten vaak in de gal.
-
Roze perenluis —
De roze perenluis komt alleen op peer voor. Hij is minder schadelijk dan roze appelluis en komt alleen in sommige jaren voor. Pleksgewijs worden hooguit enkele bomen aangetast.
-
Rozenbladwesp —
Lichtgroene op naaktslakjes lijkende larven van 10 mm lang vreten aan de bladbovenzijde (venstervreterij) het bladmoes weg. Daarna worden de aangetaste delen wit, later bruine vlekken bruin. Er zijn meerdere generaties per jaar.
-
Rozengalwesp —
Op rozen vinden we gele tot roodbruine gallen. Deze mosachtige gallen zijn afhankelijk van de hoeveelheid larven zeer klein tot soms zo groot als een vuist en dicht bekleed met mosachtige aanhangsels.
-
Rozenkever - Johanneskever —
De rozenkever is 8 tot 12 mm lang, roodbruin van kleur met een metaalkleurig groen halsschild. De rozenkever behoort net als de meikever tot de familie van de bladsprietkevers.
-
Satijnknoopgalwesp —
Satijnknoopgallen zijn schijfvormige galletjes van 2-3 mm doorsnede met een diepe centrale inzinking. De buitenrand is bezet met radiaal gerangschikte zijdeachtige, goudbruine haren. De galletjes zitten meestal in grote aantallen op de onderkant van het blad. Elke gal bevat één larve.
-
Schildluis - algemeen —
Er zijn vele soorten schildluizen zoals de beukenschorsluis of iepenschildluis. Ze verschillen onderling sterk van vorm kleur en grootte. Schildluizen dragen het schild in tegenstelling tot dopluizen los om zich heen en ze zijn platter.
-
Schildluizen - oleanderschildluis, boisduvalschildluis —
Wereldwijd zijn er meer dan 1700 soorten schildluizen bekend, waarvan 10% als plaag insect kan worden beschouwd. Het schild wordt gevormd door een afscheiding van het insect en is hard aan de buitenkant met een zachtere laag eronder.
-
Schimmelende kroonkruidgalmug —
Ronde tot eivormige zwelling op de peul van bont kroonkruid. Elke gal bevat één galmuglarve. De binnenkant van de gal is bedekt met schimmelpluis. De geparasiteerde peulen blijven langer groen dan de ongeparasiteerde peulen.
-
Schuimcicade —
Schuimcicaden of spuugbeestjes zijn lange, geelgroene insecten, aan de onderkant van de bladeren, waar kleine witte vlekjes ontstaan. De larven met duidelijk herkenbare ogen bevinden zich in vlokjes schuim.
-
Seringenmot —
Door het mineren van de jonge rupsen ontstaan er onregelmatige bleekgroene vlekken, die steeds groter worden. De vlekken zwellen later op (blaasmijnen), worden bruin en verschrompelen.
-
Slakvormige bastaardrups - lindebladwesp - vruchtboombladwesp —
De bladwesp is onopvallend. De larven zien eruit als slijmerige groenige tot donkere naaktslakjes en leven op verschillende loofbomen, vooral op eik en linde.
-
Slawortelboorder —
De slawortelboorder voedt zich met de wortels en ondergrondse stengeldelen van diverse kruidachtige planten en grassen.
-
Slawortelboorder - Pioen —
De rupsen vreten van juni tot oktober aan de wortels, waarbij grote gangen worden gevormd. De planten kunnen daardoor afsterven.
-
Smalle graanvlieg —
De smalle graanvlieg heeft één generatie per jaar. De eieren worden door de vliegen op de kale grond afgezet in de periode half juli tot eind augustus.
-
Smeerwortelgalmug —
De bloemknoppen blijven gesloten, zij zijn onregelmatig en sterk verdikt, vooral aan de basis en min of meer ontkleurd. De bloemkroon is slecht ontwikkeld, de meeldraden blijven kort en zijn verdekt, net als de stamper.
-
Sneeuwbalhaantje —
De 4 - 6 mm grote, geelbruine kevers hebben geen metaalkleur. De larven zijn geelgroen en vreten onregelmatige gaatjes in het blad met een gekartelde rand. In de winter zijn de eilegsels duidelijk op de twijgen waar te nemen.
-
Sparappelgalluis —
Aan de basis van jonge scheuten ontstaan tot circa 3 cm grote, ananasvormige gallen. Boven een gal ontwikkelt zich meestal nog een scheut met normaal gevormde groene naalden. Soms is de scheut sterk verkort en zijn de naalden dof en vallen snel af.
-
Spinselmot —
De rupsen zijn vuilgeel met twee rijen zwarte stippen en een zwarte kop. In mei worden de bladtoppen gemineerd. Later vormen ze roodachtige tot bruine blaasmijnen.
-
Springstaarten —
Springstaarten leven van dode plantendelen en van schimmels in de bovenste laag van de bodem en kunnen zo ook schade aanrichten aan jong levend materiaal. Sommige exemplaren kunnen wel 18 maanden zonder voedsel.
-
Suzuki fruitvlieg - Aziatische fruitvlieg —
De suzuki fruitvlieg lijkt erg op de gewone fruitvlieg. Het mannetje is iets kleiner, het vrouwtje iets groter dan 3 mm. Opvallend zijn de rode ogen. Het mannetje heeft kenmerkende zwarte vlekken op zijn vleugels.
-
Tabakstrips —
Tabakstrips komt over de hele wereld voor en heeft brede waardplanten reeks. Buiten de kas komt de trips voor op katoen, tabak, prei en ui. In de kas op komkommer, paprika, aubergine, roos, chrysant, gerbera, anjer, enz.
-
Tabakstrips - Dahlia —
Een aantasting van trips gaat gepaard met een sterk geremde groei van de planten, vooral bij net uitgeplante stekken op het veld kan de groei volledig tot stilstand komen. Vaak zijn de onderste bladeren nog normaal van vorm, maar het jonge blad sterk misvormd (foto).
-
Tabakswittevlieg —
Wittevliegen of motluizen behoren niet tot de vliegen, maar zijn verwant aan de bladluizen. Tabakswittevlieg is een tropische wittevliegsoort die sinds 1987 in kassen in ons land wordt gevonden. De soort is is moeilijk te onderscheiden van de meer voorkomende kaswittevlieg.
-
Takluis - coniferen —
Takluizen veroorzaken bruine plekken bij coniferen. De luizen zijn 3 tot 4 mm groot en hebben een grijsachtige tot bruine kleur. De vlekken worden eerst geel en later bruin.
-
Tarwestengelgalmug —
Aantasting van de tarwestengelgalmug is te herkennen aan de zadelvormige ribbels, die op aangetaste stengels ontstaan. Deze ribbels zijn de gallen van de galmug. Aangetaste gewassen geven minder opbrengst.
-
Taxuskever - gegroefde lapsnuitkever —
Zowel de volwassen kevers als de larven veroorzaken schade. Volwassen kevers vreten ronde gaten in de bladeren, beginnen bij de rand. Dit wordt 'hapvreterij' genoemd.
-
Thrips palmi —
Thrips palmi is klein (1.2 mm) en met het blote oog kan deze trips niet van andere tripssoorten onderscheiden worden. Deze tripssoort is egaal geel van kleur met donkerbruine lichaamsharen.
-
Thujamineermot —
Tot 3 mm lang, groene tot lichtbruine rupsjes mineren de schubben. Ze vreten de topjes van Thuja doorzichtig. Plaatselijk kunnen ernstige aantastingen voorkomen. Hagen kunnen volkomen kaal worden.
-
Tomatenmineermot —
De Tuta absoluta is een mineermot die vooral bij tomaat, aubergine, paprika en aardappel voorkomt en flinke schade kan geven.
-
Toprol - aardappeltopluis —
Toprol word veroorzaakt door een aantasting van de aardappeltopluis.
-
Topspinner —
De topspinner is een vlinder uit de familie van bladrollers. De rups spint topblaadjes samen waardoor de groei van jonge scheuten ernstig geremd wordt.
-
Trips —
Kleine, slanke insecten zuigen in groeipunten, hierdoor misvorming en groeiremming. We vinden ze op de bladonderzijde, op jonge scheuten en in bloemknoppen.
-
Trips - hyacint —
De jonge bolletjes op geholde bollen worden lichtbruin en voelen kleverig aan door de uitwerpselen van de tripsen. De bolletjes verdrogen uiteindelijk (foto 1).
-
Trips - Iris —
Op de schutbladen van de bloemen kunnen witte tot grijsachtige, onscherp begrensde vlekjes ontstaan. De bloemknop wordt aangetast kort voordat de kleur zichtbaar is.
-
Trips - Prei —
Tripsen zijn 1-2 mm lange insecten die zich voornamelijk bevinden tussen de bladeren in het hart van de plant en op die plaatsen waar het blad is geknikt.
-
Trips - ui —
Tripsen zijn 1-2 mm lange insecten die zich voornamelijk bevinden tussen de bladeren in het hart van de plant en op die plaatsen waar het blad is geknikt.
-
Turkse mot —
De Turkse mot behoort tot de familie van de Noctuidae of nacht-uiltjes. In kassen is de Turkse mot de talrijkste vertegenwoordiger van deze familie. Samen met andere nachtvlinders wordt ze vaak in lichtvallen aangetroffen.
-
Uienmineervlieg —
De vlieg prikt in de bladeren en legt eieren in het bladweefsel. De larven die hier uitkomen, vreten mijnen door het blad, waarna ze verpoppen. Deze mijnen zijn het meest opvallend bij dit schadebeeld.
-
Uienvlieg —
De uienvlieg is 7-8 mm lang en lichtgrijs van kleur met een iets geelachtige tint. In rustende toestand liggen de vleugels van de vlieg nagenoeg evenwijdig over elkaar.
-
Varenrouwmug —
Op glazen staafjes lijkende maden, 3 - 4 mm lang, ze vreten aan de zaailingen, verspeende planten en stekken. Vooral op vochtige plekken.
-
Veenmol —
De veenmol komt voor op veenachtige grond. Het insect graaft – net als een echte mol - gangen (ritten of rillen) in de bovenste bodemlaag en vreet aan plantenwortels.
-
Veenwortelgalmug —
De randen van de bladeren zijn opgerold. Deze randen verdikken zich sterk op plaatsen waar de larven zich bevinden. De kleur van de gallen is geelgroen tot rood. In de lange larvenkamer leven rode galmuglarven. De gal is bros en zal breken bij uitrollen.
-
Voorjaarsuilen —
Voorjaarsuilen behoren tot een groep van op elkaar lijkende soorten motten, met een overeenkomstige levenscyclus.
-
Voorraadmot - Iris —
Op de aangetaste bollen bevinden zich witachtig-gele pakketjes met uitwerpselen, die door spinseldraden bijeen worden gehouden.
-
Vouwgalluis —
De vouwgalluis is een algemeen voorkomende luizensoort, maar is geen belangrijke plaag. De volwassen luizen zijn bolvormig, donker paarsbruin van kleur en hebben korte antennes, korte siphonen en een korte, brede cauda.
-
Vruchtbladroller —
De vruchtbladroller is een wijdverspreid insect waarvan de rupsen aantasting kunnen veroorzaken in diverse fruitgewassen, maar ook op andere gewassen waaronder sering en liguster. De vruchtbladroller is zeer polyfaag.
-
Vuilboomluis —
Vuilboomluis komt overal ter wereld voor en veroorzaakt veel economische schade. De luizen zijn 0,9 tot 2,4 mm lang. De kleur is zeer variabel; geelachtig groen, blauwachtig groen, groenachtig zwart of bruinachtig.
-
Wegedoornluis —
De wegedoornluis is tot 2.5 mm groot en een van de bladluissoorten, die in (poot)aardappelen kan voorkomen. Deze bladluis is helder groen tot geelachtig groen.
-
Wilgenhaantje —
De larven skeletteren het blad, waarbij de bovenopperhuid intact blijft. Dit noemen we venstervreterij. Daarnaast vreten ze ook aan de bast van jonge twijgen en knoppen. Hierdoor kunnen takken afsterven. De imago’s vreten gaten in de bladeren.
-
Wilgenhoutrups —
In de stam zitten ovale gaten, met zuur ruikend vocht en wit boormeel aan de voet van de stam. De gangen bevinden zich in de gehele stam. De groei van de boom wordt daardoor vertraagd.
-
Wilgensnuitkever —
De volwassen, grijsbruine kevers vreten aan de bast. De pootloze larven zijn ivoorkleurig met een witte kop. Ze vreten rechte gangen in takken. Uit de openingen komt boormeel.
-
Wilgenstippelmot —
In mei en juli mineren de rupsen in het blad. Ze leven bij elkaar in blaasmijnen. Later vormen ze spinselnesten.
-
Witlofmineervlieg —
Het volwassen insect is zwart-geelkleurig, ongeveer van 9 mm grootte. Het vrouwtje legt eieren in de hoofdnerf onderaan de plant.
-
Witte vlieg - kaswittevlieg —
Op de bladonderzijde sneeuwwitte, gevleugelde insecten eitjes en larven met honingdauw. Bij aanraking vliegen de volwassen vliegjes op. Door saponttrekking worden de bladeren geel.
-
Wollige dopluis —
Wollige dopluizen zijn ca 5 mm groot en ca 5 mm lang. Uit witte wasdraden maken ze eizakken die soms tot 1500 eieren kunnen bevatten. Voor het ontstaan van de eizakken wordt in april grote hoeveelheden honingdauw geproduceerd.
-
Wollige slawortelluis —
Bij aantasting door wollige slawortelluis blijven de planten in groei achter. De luis leeft op de wortels van sla en andijvie.
-
Wolluis - algemeen —
Wolluis is te herkennen aan de witte, wasachtige dradenmassa waarmee ze zich omgeven. Ze zijn meestal te vinden in de toppen, in de oksels van de bladeren maar ook in bladscheden waar ze moeilijk te vinden zijn.
-
Wolluis - bromelia —
Wolluis behoort tot de familie Pseudococcidae. De belangrijkste soorten die in de kassen voorkomen behoren tot de geslachten Planococcus en Pseudococcus.
-
Wolluis - citruswolluis - langstaartwolluis —
Wolluizen hebben hun naam te danken aan het feit dat het lichaam van de vrouwtjes in het derde nymfen stadium bedekt is met wit, wasachtig materiaal in de vorm van poeder, draden, uitsteeksels of plaatjes.
-
Wolluis - Iris —
Aan de top van aangetaste bollen bevinden zich bevinden zich onder de vliezige huiden een witte, wollige en wasachtige massa.
-
Wortelluis —
Wortelluizen komen voor in diverse gewassen. Dit aantal wordt steeds groter. Ze leven tussen de wortels of aan de voet van een plant. Ze scheiden als bescherming een witte poederig was af.
-
Wortelvlieg —
De wortelvlieg is een van de belangrijkste plagen in de Nederlandse peenteelt.
-
Wortelwolluis —
De wortelluis is een polyfage soort die afkomstig is uit Midden en Zuid Amerika en die door de plantenhandel naar andere landen buiten zijn oorsprongsgebied is vervoerd. De eerste vondst in Nederland was in 1990 in een kas.
-
Zilverschoonkortvoetgalwesp —
Meestal dicht bij de wortelstok en onder mos en tussen gras en andere planten verborgen, ontstaan gallen op stengels van tormentil. Deze gallen zijn rond of ovaal, ongeveer 3 mm groot. Ze komen zijdelings uit de stengels.
-
Zuidelijke groene stinkwants —
Stinkwantsen komen in grote delen van Europa voor en vormen een steeds groter probleem in met name de paprika en chrysantenteelt en in sommige komkommerteelten in België en Nederland.
-
Zuringbladwesp —
Volwassen zuringbladwespen komen zeer verspreid voor en je zult ze in het fruitgewas tijdens het seizoen niet tegenkomen. De schade aan de vruchten is wel heel kenmerkend. Vanaf september, kort voor de pluk, treedt die op.
-
Zwarte bonenluis —
De volwassen Zwarte Bonenluis kan 1,5 tot 3,1 mm lang worden afhankelijk van de voedselcondities. Ze zijn mat zwart van kleur. Door een was-achtige afscheiding ontstaan bij oudere exemplaren helderwitte dwarsbanden op het achterlijf.
-
Zwarte kersenluis —
De zwarte kersenluis is de enige luizensoort die op kers aantasting kan veroorzaken. De luis is glimmend zwart en heeft lange zwarte siphonen. De zwarte kersenluis kan in grote dichtheden scheuttoppen bevolken en sterke zuigschade aanrichten.